‘Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning, aan de Grondwet en aan de wetten van ons land. Ik zweer (beloof) dat ik de krachtens de wet uitgevaardigde voorschriften en verordeningen zal nakomen en handhaven, dat ik de aan mij verstrekte opdrachten plichtsgetrouw en nauwgezet zal volbrengen en de zaken, waarvan ik door mijn ambt kennis draag en die mij als geheim zijn toevertrouwd, of waarvan ik het vertrouwelijke karakter moet begrijpen, niet zal openbaren aan anderen dan aan hen, aan wie ik volgens de wet of ambtshalve tot mededeling verplicht ben.’

Deze belofte of eed is, en wordt nog altijd, afgelegd door duizenden politieagenten. Mensen die zich geroepen voelen om de openbare orde te handhaven, burgers te beschermen, strafbare feiten op te sporen – en bij wie het geweldsmonopolie berust. Mensen die daarmee een onmisbare pijler vormen van de democratische rechtsstaat. Zelf legde ik meer dan vijfentwintig jaar geleden een soortgelijke ambtsbelofte af bij de politie. Net als zij deed ik dat uit volle overtuiging en met oprechte steun aan de woorden die ik uitsprak. Als advocaat legde ik later opnieuw een belofte af: tot trouw en eerbiediging van de Grondwet, de Koning en de rechterlijke macht. Ook toen deed ik dat vanuit de overtuiging dat zonder daadwerkelijke trouw en eerbied van juist díegenen die zich inzetten voor de bescherming van de rechtsstaat, deze het risico loopt te worden uitgehold.

Helaas is dat gevaar niet denkbeeldig en wordt die eed of belofte ook afgelegd door mensen voor wie die belofte slechts holle woorden zijn en deze ook niet feitelijk steunen. Gelukkig gaat het om uitzonderingen op de regel, maar er zijn politieambtenaren voor wie de in de Grondwet opgenomen fundamentele mensenrechten slechts inkt op papier zijn, die ondanks de op hen genomen taken om álle burgers te beschermen sommigen beter beschermen dan ‘anderen’ of die laatsten zelfs juist benadelen. Die bij de uitoefening van hun taak verdenking louter baseren op huidskleur, of over overgaan tot geweld tegenover leden van een bepaalde bevolkingsgroep. Ik besef mij terdege dat de politietaak een zware is. Veel politiemensen worden dagelijks geconfronteerd met een toegenomen tegen hen gerichte agressie en vijandigheid en een afgenomen aan hen betracht respect. Ik heb van dichtbij meegemaakt hoe ingrijpend dat kan zijn voor mensen. Veel politieambtenaren stellen dagelijks hun eigen veiligheid, gezondheid en welzijn in de waagschaal teneinde die van ons burger te beschermen. Dit artikel mag dan ook niet worden begrepen als aanval op de politie in het algemeen, want ik sta voor 100% achter het overgrote deel van haar mensen die oprecht, integer en opofferingsbereid hun werk doen.  

Dit artikel richt zich daarentegen wél tegen de gebreken in de organisatie van de politie en tegen mensen voor wie, zoals gezegd, hun ambtseed of belofte blijkens hun uitlatingen en gedrag aantoonbaar niets betekent. Want wie dat niet serieus neemt, verdient niet het privilege om het politie-uniform te dragen. Natuurlijk zijn ook politieambtenaren in de eerste plaats gewoon mensen, en dus allesbehalve onfeilbaar. Iedereen maakt weleens een uitglijder. Iedereen schiet weleens uit zijn slof na te zijn uitgescholden, bekogeld met van alles en nog wat, of maakt uit frustratie een andere domme fout.

Ik zeg echter niets nieuws of schokkends als ik stel dat sommige politieambtenaren structureel regels aan hun laars lappen, daarbij al dan niet misbruik makend van hun bevoegdheden. Ik zeg evenmin iets nieuws of schokkends als ik stel dat dergelijke misstanden nogal eens doelbewust worden verborgen door leidinggevenden binnen het politieapparaat, en dat sommige misstanden zelfs systematisch zijn en beleidsmatig worden toegedekt. Natuurlijk is er niets mis met opsporing op basis van een concreet signalement in een specifiek geval. Als de verdachte een lange, slanke, jonge, blonde vrouw is, zal men vermoedelijk niet uitkomen bij de korte, stevig gebouwde, oudere, kalende en rood bebaarde persoon van ondergetekende. Het ligt dan voor de hand dat willekeurige jonge, blonde, slanke vrouwen wél onderwerp van onderzoek zullen zijn. Etnisch profileren bij de uitoefening van de algemene handhavingstaak daarentegen is onverdedigbaar. Verdenking op basis van niets meer dan huidskleur of etnische afkomst is uiteraard uit den boze. Uitspraken zoals het befaamde ‘Hollende kleurling’-arrest van de Hoge Raad maken dat glashelder.

Toch zijn de grenzen van het toelaatbare in toenemende mate vervaagd, en door het structurele gebrek aan capaciteit en cultuur van verantwoording is de interne en externe controle op het gedrag van politieambtenaren tamelijk verwaarloosd. Er wordt te veel door de vingers gezien. Het gebruik van ongeprovoceerd of anderszins ongerechtvaardigd excessief geweld leidt niet langer automatisch tot disciplinaire sancties, laat staan tot (oneervol) ontslag – zelfs niet in het geval van onweerlegbaar bewijs, zoals camerabeelden.Overigens beweer ik zeker niet dat dat vroeger wél altijd meteen gebeurde. Men denke bijvoorbeeld aan de abjecte behandeling van Koosje Koster door de politie in de jaren ’60, enkel vanwege het bij wijze van ludiek protest uitdelen van rozijnen op straat.

Dit artikel richt zich echter op een ander, meer vilein en onderhuids probleem, namelijk het gedrag en de uitlatingen van politieambtenaren die blijk geven van opvattingen over huidskleur, geaardheid of politieke voorkeuren die evident onverenigbaar zijn met de politietaak — waaronder affiliaties met ondemocratische partijen als de PVV en FVD. Natuurlijk bepleit ik niet de invoering van een gedachtenpolitie, en geldt als uitgangspunt dat iedereen in Nederland het recht heeft om zich, binnen de grenzen van de wet, vrijelijk te uiten en lid te zijn van politieke verenigingen. Maar de toetssteen daarbij is wel degelijk “binnen de grenzen van de wet”, en voor politieambtenaren geldt bovendien een aan hun ambt verbonden hogere norm. Daardoor is hun aanspraak op bescherming van (bepaalde) grondrechten minder absoluut dan die van gewone burgers, en kunnen zij — juist vanwege hun functie — ook anders en zwaarder gesanctioneerd worden voor gedragingen die bij burgers wellicht onbestraft zouden blijven.

Gelukkig wordt dat besef steeds vaker gedeeld binnen de politieorganisatie. Zo kreeg Norbert Solms, die op dat moment al vierentwintig jaar bij de politie werkte, in juli 2023 strafontslag — het ambtelijk equivalent van ontslag op staande voet — vanwege racistische en discriminerende uitlatingen op X. Strafontslag is de zwaarste disciplinaire maatregel: de ambtenaar verliest daarmee niet alleen zijn baan, maar ook zijn recht op een werkloosheidsvoorziening. Daarnaast is strafontslag per definitie oneervol. Solms had overigens honderden racistische en discriminerende berichten geplaatst op het sociale mediaplatform. De commissie AGFA (Adviescommissie Grondrechten en Functie-uitoefening Ambtenaren) constateerde dat Solms herhaaldelijk uitspraken als “Minder, minder, minder” of varianten daarop had gepost in reactie op berichtgeving over wangedrag van allochtonen, migranten of asielzoekers. Ook schreef hij meermalen dat deze groepen het land “uitgeknikkerd” moesten worden, en plaatste hij diverse haatzaaiende berichten. In het tegen Solms ingestelde strafrechtelijk onderzoek oordeelde de officier van justitie dat een interne afdoening door de werkgever de voorkeur verdiende boven een strafrechtelijke vervolging, waardoor Solms ontsnapte aan een proces bij de strafrechter. Dat is betreurenswaardig, aangezien een veroordeling in rechte een nog krachtiger signaal had kunnen afgeven dan het strafontslag.

Opmerkelijk genoeg was Solms’ jarenlange actieve deelname aan de PVV op zichzelf geen aanleiding voor enige disciplinaire sanctie. Solms werkte voor de PVV-fractie in de Provinciale Staten van Zuid-Holland en stond op de kieslijst van die partij bij de gemeenteraadsverkiezingen. Ik gebruik de term ‘opmerkelijk’ omdat — hoewel de PVV door het ruggengraatloze gedrag van sommige politieke partijen inmiddels salonfähig is gemaakt — de actieve deelname van die partij op zichzelf strafbaar zou moeten zijn, aangezien de PVV een criminele organisatie is die is gericht op het plegen van misdrijven.

Die stelling zal sommigen wellicht verbazen, maar de meer oplettenden onder hen zullen zich realiseren dat de PVV onder meer het tot stand brengen van beleid en regelgeving nastreeft die naar zijn aard zonder meer racistisch en discriminerend is. Het partijprogramma bevat al jaren standpunten die in strijd zijn met de Grondwet en internationale verdragen, en het bestuur en de gekozen vertegenwoordigers van die partij zetten — middels een hechte, doelgerichte samenwerking — al jaren actief aan tot racisme en discriminatie. Daarbij maken zij zich herhaaldelijk schuldig aan racistische en discriminerende groepsbelediging.

Voor strafbaarheid van deelname aan een dergelijke organisatie is het overigens voldoende dat de intentie is gericht op het plegen van strafbare feiten. In dat opzicht is de PVV — anders dan de meeste criminele organisaties — zelfs bijzonder behulpzaam: zij toont die intentie onophoudelijk en onmiskenbaar aan. Denk bijvoorbeeld aan de indiening van wetsvoorstellen die qua strekking niet zouden hebben misstaan tussen de Neurenbergse rassenwetten uit 1935.

Op grond van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is het enkele deelnemen aan een criminele organisatie die tot doel heeft strafbare feiten te plegen, strafbaar. Daarnaast bepaalt artikel 137e Sr dat deelname aan, of het verlenen van geldelijke of andere materiële steun aan activiteiten die gericht zijn op discriminatie van mensen wegens hun ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht, hetero- of homoseksuele gerichtheid, of lichamelijke, psychische of verstandelijke beperking, eveneens strafbaar is. Het feit dat sommige actieve leden van de PVV misbruik maken van de strafrechtelijke en civielrechtelijke immuniteit van leden van de Staten-Generaal tijdens vergaderingen van de Eerste of Tweede Kamer, doet geen afbreuk aan de strafbaarheid van het opzettelijk discrimineren van mensen wegens hun ras bij de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf.

De Hoge Raad heeft – in lekentermen kort samengevat – geoordeeld dat voor ‘deelneming’ in de zin van artikel 140 Sr voldoende is dat de deelnemer in algemene zin weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Kennis van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd, is niet vereist. Evenmin is het noodzakelijk dat er daadwerkelijk misdrijven zijn gepleegd, aangezien – zoals gezegd – het gaat om de intentie tot het plegen van misdrijven. Voor die intentie kan ook het gemeenschappelijke naaste doel van de organisatie volstaan. Het is bovendien niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie vormt.

Uit het voorgaande moge blijken dat het geen uitzonderlijke gedachtesprongen vereist om te concluderen dat deelname aan de PVV onder de werking valt van in elk geval de artikelen 137g en 140 Sr. Evenmin behoeft het betoog dat politieambtenaren in het bijzonder geacht moeten worden zelf geen strafbare feiten te plegen, te willen plegen of te ondersteunen, noch op welke wijze dan ook verbonden te zijn aan enige organisatie waarvan de intentie is gericht op het plegen van misdrijven. Daarom moet de actieve deelname van, of het verlenen van enige geldelijke of stoffelijke steun aan, een organisatie of activiteiten zoals hier bedoeld, voor een politieambtenaar leiden tot strafontslag. De politieleiding dient hierop actief toezicht te houden.

Steun het anti-populistische geluid!

Wil je dit opiniërende platform maandelijks steunen met een bescheiden financiële bijdrage? Dat kan via deze link: Columns (stripe.com) 

Of steun het platform eenmalig met een bedrag naar keuze invullen: https://buy.stripe.com/00g176ce24rc3Cg3cc