Ongelijkheid is overal om ons heen. Nu is dat verklaarbaar en in zekere zin helemaal niet zo verkeerd, als wij aannemen dat dat de menselijke soort helpt om vooruitgang te boeken. Maar voor de wet is iedereen gelijk en door een ondergrens, waarbij ongelijkheid schrijnend wordt of uitbuiting betekent, willen we toch niet zakken als we uit mogen gaan van de waarden en normen van de beschaafde fatsoenlijke burger. Maar dat is nu wel aan het gebeuren. Terwijl een kleine groep superrijken hun vermogen exponentieel en tot boven perverse proporties ziet groeien, voelt ‘de gewone mens’ de druk van onzekerheid op diverse terreinen: klimaat, vervoer, wonen, rechtszekerheid, onderwijs, gezondheidszorg, financiële zekerheid, veiligheid, publieke en gemeentelijke voorzieningen. En in plaats van dat de veroorzakers van de ongelijkheid onder vuur komen te liggen, weten juist zij met het aanjagen van populistisch gedachtengoed hun eigen rol te maskeren en de aandacht af te leiden, woede op te roepen en te kanaliseren richting een grote diversiteit aan zondebokken: etnische ‘minderheden, ‘links’, de zogenaamde culturele of progressieve elite, de intelligentsia, universiteiten, internationale verdragen en instituties, de vrije pers, de rechtsstaat en haar vertegenwoordigers. Het lijkt soms alsof we er niets tegen kunnen doen: de dynamiek is te overheersend, te sterk, te onwrikbaar.
Wat staat ons te wachten en wat kunnen we doen? Allereerst zien of de duistere tijden waar we in verkeren enigszins verlicht kunnen worden door onafhankelijke denkers. Dit keer zijn het er twee die ieder vanuit een heel andere hoek iets kunnen bieden: de Britse econome Grace Blakeley en de Oostenrijkse historicus Walter Scheidel.
Blakeley stelt dat we leven in een oligarchisch kapitalistisch systeem. Multinationals, banken en investeringsfondsen bezitten niet alleen de economie, maar oefenen ook enorme invloed uit op de politiek. Denk aan lobby’s die belastingvoordelen regelen, of mediabedrijven die de publieke opinie sturen. De ongelijkheid waar we mee te maken hebben, is dus geen foutje van het systeem, maar is inherent en volgens Blakely zelfs het fundament ervan. Toch wijst Blakeley ook naar onszelf. De grootste hindernis is volgens haar niet zomaar de rijkdom van de elite, maar de overtuiging bij gewone mensen dat verandering onmogelijk is. Zolang wij geloven dat ‘het nu eenmaal zo werkt’, blijven de spelregels ongewijzigd.
Walter Scheidel kijkt juist naar de lange lijn van de geschiedenis. In The Great Leveler laat hij zien dat ongelijkheid nooit uit zichzelf afneemt. Het zijn volgens hem altijd brute schokken geweest die de machtsbalans ooit daadwerkelijk hebben doen omslaan. Hij beschrijft er vier: oorlogen, revoluties, pandemieën en het instorten van staten. Zijn boodschap is ongemakkelijk. Zolang er geen crisis uitbreekt, blijft de ongelijkheid groeien. En als er wél een crisis komt, gaat die vaak gepaard met geweld en verwoesting. Vanuit Scheidel gezien past onze huidige tijd in een historisch herkenbaar patroon. Ongelijkheid loopt op, de politieke instabiliteit loopt op. Machthebbers profiteren en houden de bevolking voor de gek. Dit kan dus uitmonden in een van de crises zoals hij die beschrijft. De risico’s zijn groot want de combinatie van oligarchische macht, groeiende ongelijkheid en de populistische pogingen de macht definitief naar zich toe te trekken zetten, zoals we overal in het ‘Westen’ kunnen zien, onze democratische rechtsstaat wezenlijk onder druk. Als de angst maar groot genoeg is, zijn feiten en analyses niet meer nodig.
Toch zullen mensen zich op de lange duur verkijken op de populistische misleiders die zich presenteren zich als spreekbuis van ‘het volk’ tegen ‘de elite’. Hun oplossingen zijn nooit oplossingen, want dienen vooral de eigen machtspositie. Mensen lopen als ezels achter een bedorven wortel aan, in de illusie dat zij juist ook een graantje mee mogen pikken. Maar zij zullen bedrogen uitkomen, want hun belangen worden uiteindelijk niet vertegenwoordigd in het populistisch oligarchisch kapitalisme.
Daarom ook, lijkt de uitweg die Blakeley ons biedt – vormen van collectieve actie, het werk van vakbonden, sociale bewegingen, zelforganisatie, burgerinitiatieven en politieke partijen die de regels kunnen herschrijven – uiteindelijk reëel. De mensen die profiteren van de macht zijn namelijk niet de mensen die nu als gehypnotiseerd in de populistische sprookjes geloven. Ook zij zullen te lijden krijgen door een verdergaande afbraak van beschaving, rechtsstaat, voorzieningen, moraliteit, idealen en solidariteit.
Scheidel houdt de open deur helaas wel nog steeds wagenwijd open. En daarachter zien wij de spiegel die hij ons voorhoudt: de geschiedenis leert dat elites hun macht niet vrijwillig opgeven.
De macht van de oligarchen lijkt onwankelbaar en populisme kanaliseert de onvrede daarover en brengt ons alleen maar verder weg van structurele oplossingen. Daar tegenover staat Blakeley, die gelooft dat ongelijkheid vreedzaam kan worden bestreden, mits we bereid zijn ons te organiseren en te geloven en er vertrouwen in te hebben, dat verandering mogelijk is.
Wat Scheidel en Blakeley heel duidelijk maken is dat onderschatting van wat we zien gebeuren uiterst gevaarlijk is en dat we voor een keuze staan: hoop of rampspoed. Ofwel we wachten op de volgende grote crisis die ongelijkheid met harde hand corrigeert – een scenario dat gepaard gaat met geweld en verlies. Of we grijpen Blakeley’s oproep aan om de regels van het spel nu te herschrijven, via vreedzame maar vastberaden collectieve actie.
De geschiedenis waarschuwt ons. De toekomst vraagt om moed.
