In mijn werk heb ik eigenlijk al 30 jaar te maken met verandering en transities. In het werk dat ik de laatste jaren doe, bijvoorbeeld, had ik met bestuurders, managers, medewerkers en andere belanghebbenden tientallen gesprekken over dat je echt niet de grote meerderheid van een organisatie of groep hoeft te overtuigen om écht succesvolle verandering in gang te zetten.
Vanuit die gedachte schreven mijn collega’s en ik programma- en projectplannen, ontwikkelden we aanpak en voerden we projecten uit, met succes. Het gekke is nu, dat ik me pas vandaag realiseerde hoe hoopvol die wetenschap in feite ook breder is. Om duidelijk te maken wat een machtig signaal de demonstratie van De Rode Lijn op zondag 5 oktober in Amsterdam was, maak ik met uw goedvinden eerst even een uitstapje langs de veranderkunde.
Tot ruwweg de jaren 1980–1990 ging men in de veranderkunde uit van een rationele top-down benadering van verandering. Over die benadering leerde ook ik tijdens mijn studie. De dominante opvatting was dat grote veranderingen pas duurzaam zijn als de overgrote meerderheid van mensen of actoren ‘meewil’ of ‘overtuigd’ is. Dat werd in veel managementliteratuur en de organisatiekunde vertaald naar de gedachte dat je ongeveer 70–75% van de mensen moest overtuigen of aan boord moest krijgen vóór je echt kon veranderen. Die gedacht heeft menig manager en bestuurder ervan weerhouden om bepaalde veranderingen überhaupt na te willen jagen – in de woorden van Herman van Veen: “dat brengt ’ie allemaal niet op. Ik denk dat hij voor ’t begin al stopt”.
Je zag de driekwart-gedachte onder andere al in de jaren ’40 terug bij Kurt Lewin en diens model van unfreeze-change-refreeze, in Harvard Business Review-, Boston Consultancy Group- en McKinsey-achtige managementliteratuur uit de jaren 1970–1990, en in de vroege jaren ’90 in bijvoorbeeld het werk van John Kotter, wiens nadruk op het feit dat ‘een gevoel van urgentie creëren’ en ‘een leidende coalitie bouwen’ essentieel waren, vaak werd geïnterpreteerd als dat een grote meerderheid nodig was voor duurzame verandering. Kortom, tot ongeveer midden jaren 1990 was het gangbare denken dat ongeveer driekwart van de mensen moest worden overtuigd voordat echte verandering mogelijk was.
Vanaf omstreeks de eeuwwisseling kantelde dit inzicht sterk, onder invloed van o.a. de herontdekte ‘diffusietheorie van innovaties’ van Everett Rogers uit 1962, het netwerk- en complexiteitsdenken (bijv. Castells, Stacey, Wheatley), sociale beïnvloedings- en tipping point-theorieën (Granovetter, Gladwell, Centola) en in Nederland bijvoorbeeld in de transitieleer (Rotmans, Loorbach, Geels e.a.). Uit deze nieuwe denkrichtingen kwam het inzicht dat grote veranderingen zelden beginnen met steun vanuit de meerderheid. Kleine groepen van rond 10–25% van de belanghebbenden kunnen door hun onderlinge verbinding, invloed en voorbeeldgedrag een systeem al laten kantelen. Hierdoor werd het “75% overtuigen” vervangen door “15–20% activeren, waarmee een kantelpunt in gang wordt gezet en een ‘systeem’ vanzelf begint te bewegen”.
Daarmee ben je natuurlijk bij lange na nog niet bij het nieuwe normaal of wat in de transitieleer de ‘stabilisatiefase’ heet. In termen van het hier en nu: hoe komen we in Nederland terug naar een evenwicht waarbij we niet gepolariseerd zijn en elkaar niet doorlopend de tent uitvechten? Ik vermeldde al dat de ‘diffusietheorie van innovaties’ (Diffusion of Innovations theory) werd herontdekt. Deze theorie beschrijft hoe innovaties of veranderingen zich in fases en groepen verspreiden binnen een populatie, organisatie of samenleving. In veranderingsmanagement en marketingmanagement (bijv. Kotter, Lewin, Schein) wordt deze theorie gebruikt om strategieën op maat per doelgroep te ontwikkelen. In de transitieleer (Rotmans, Loorbach) wordt de theorie met een iets andere verdeling in groepen gebruikt om te begrijpen hoe maatschappelijke systemen (ofwel ‘regimes’) zich stap voor stap vernieuwen — van niches (innovators) naar regimeverandering (majority).
Van verandering in die zin wordt ook wel gezegd dat die zich als een inktvlek verspreidt via netwerken van mensen die elkaar beïnvloeden, observeren en imiteren. Dit gebeurt via het mechanisme van zogeheten sociale verspreiding van gedrag of ideeën, of sociale beïnvloeding. U hebt vast de termen innovators en early adopters wel eens gehoord? Die maken respectievelijk 2,5% en 13,5% uit van een doorsnee populatie. In de transitieleer heten ze samen ‘koplopers’ of niches (16%). Het zijn de mensen, organisaties of netwerken die actief experimenteren met nieuwe werkwijzen, technologieën of waarden. Ze werken vaak buiten het dominante regime. De groepen daarbinnen, die hun innovaties oppakken, verbinden en opschalen binnen het bestaande regime, worden daarom de ‘voorhoede’/’veranderaars’ genoemd (vgl. early majority; 34%). Als de verandering al zichtbaar, sociaal gelegitimeerd en economisch rendabel is, komt ook de meerderheid van ‘meelopers’ of de ‘mainstream’ in beweging (vgl. late majority; 34%). Als laatste haken de groepen aan die tot dat moment vasthielden aan het bestaande regime, belangen hadden bij de status quo of actief vernieuwing tegenwerk(t)en; de ‘behoudenden’/’achterblijvers’ (vgl. laggards; 16%). Zij moeten eigenlijk wel meebewegen, bijvoorbeeld omdat innovaties de concurrentieslag winnen – wat niet altijd wil zeggen dat zij de verandering van harte omarmen.
Eerder noemde ik al de niches waar innovaties ontstaan; de ruimte voor experimenten en innovaties buiten het dominante system. Daarnaast is er het ‘regime’, het ‘hart’ van het bestaande, dominante systeem – de set van gevestigde beleidsstructuren, markten en instituties, normen, waarden, verwachtingen en regels, dominante technologieën, belangen en routines die bepalen hoe dingen ‘normaal’ worden gedaan. Regimes hebben een sterke stabiliserende werking: ze houden het bestaande systeem in stand. Goede voorbeelden zijn de energievoorziening, de zorg of de agricultuur. Tot slot is er het ‘landschap’, de brede maatschappelijke context waarbinnen regimes functioneren. Het is de socio-technische, externe omgeving van een systeem en bestaat uit grote, moeilijk beïnvloedbare ontwikkelingen (zogeheten macrotrends of exogene factoren) zoals klimaatverandering, globalisering, vergrijzing, digitalisering, maatschappelijke waardenverschuivingen en economische crises of geopolitieke schokken.
Nu beginnen we op herkenbaar terrein te komen. De overgang van niche naar regime wordt gedreven door de eerste twee groepen (koplopers en veranderaars). Wanneer zij samen rond de 20% van het systeem beïnvloeden, zie je vaak dat beleid begint te kantelen, investeringen verschuiven, publieke opinie verandert en het ‘oude regime’ in de verdediging schiet. Sluit de rest van de veranderaars ook aan en bereikt het geheel een kritische massa van tussen 30-50%, dan breekt de versnellingsfase aan die kan leiden tot een doorbraak. Het landschap verandert traag, maar kan plotseling druk uitoefenen op regimes, als gevolg van crises, onvrede of schaarste. Het regime komt onder spanning , want gevestigde routines werken niet meer optimaal. Niches (innovaties, alternatieven) krijgen daardoor meer kans om door te breken en bij voldoende druk én volwassenheid van de niche kan het regime kantelen of transformeren. Is er te weinig druk, dan blijft het regime stabiel. Is er te veel druk in combinatie met een sterke niche, dan verandert het regime.
Onvrede en maatschappelijke waardenverschuivingen komen bekend voor: in 2023 vonden de eerste verkiezingen plaats waarbij de onvrede onder kiezers die zich niet gehoord voelden een rol van doorslaggevend betekenis speelde. Na 4 kabinetten in 14 jaar onder leiding van de VVD en Mark Rutte vond de kiezer de afbraak van vertrouwde waarden wel welletjes. Twee sterke niches die wilden breken met bepaalde aspecten van het bestaande regime lieten van zich horen. De PVV, met haar ‘asiel, migratie en anti-islam’-agenda, won 20 zetels en werd de grootste met 37 zetels. NSC, als nieuwe partij met een agenda – in de nasleep van het Toeslagenschandaal – van met name ‘bestuurlijke vernieuwing’, kwam uit het niets met 20 zetels in de Tweede Kamer. Samen was dat 57 zetels en daarmee een mogelijke kritische massa van 38%. De BBB, alhoewel een minder sterke niche als een vergelijkbare partij voor rechts-conservatieve proteststemmers, behaalde 7 zetels. Met PVV en NSC samen een totaal van 64 zetels, bijna 43%! En toen bleek ook de VVD, dat 10 zetels verloor, een veranderaar te zijn in dienst van de eerste radicaal-rechtse regering in de naoorlogse geschiedenis. Daarmee was er een kritische massa van 88 zetels, een meerderheid van bijna 59%, en dus was het kabinet Schoof een feit.
Waarom die nadruk op het radicaal-rechtse aspect? Met name omdat het enerzijds een duidelijke verandering van regime betreft die vraagt om nadere duiding en anderzijds omdat er nog op wezenlijke onderdelen een verschil is met extreemrechts. In de politicologische literatuur (bijv. Cas Mudde, Piero Ignazi, Matthijs Rooduijn) wordt radicaal rechts gedefinieerd als een verzameling stromingen die nationalistisch of nativistisch zijn (de nationale identiteit vooropstellen en migratie afwijzen), autoritarisme benadrukken (orde, gezag, traditionele waarden) en anti-pluralistisch of anti-establishment kunnen zijn. ‘Radicaal rechts’ is daarmee iets wezenlijk anders dan ‘conservatief rechts’ of ‘centrumrechts’ en extreemrechts gaat nog weer een stapje verder. Radicaal-rechtse partijen zijn bijvoorbeeld: CP’86 (verboden in 1998), Centrumdemocraten (CD) van Hans Janmaat (1980–1998), LPF van Pim Fortuyn (2002–2003), PVV (Geert Wilders, sinds 2006) en FvD (Thierry Baudet/Lidewij de Vos, sinds 2016). Kijken we naar hoe de verschillende ideologieën zich verhouden tot het huidige regime in de afgelopen 14 maanden, dan vallen een paar interessante dingen op.
Houding tegenover democratie
Waar radicaal-rechts de democratie als systeem nog accepteert, maar liberale waarden (zoals minderhedenrechten, pluralisme, persvrijheid) bekritiseert, verwerpt extreemrechts de democratie zelf en is het autoritair of zelfs totalitair ingesteld. Vanuit de FvD en haar achterban zijn geluiden richting dat laatste overigens daarom ook wel gehoord. PVV, BBB – alhoewel de sympathisanten daarvan zich ook geregeld uitlaten in termen van ‘afrekenen met democraten’ – en VVD kleuren hier nog redelijk binnen de lijntjes, maar de neiging tot het willen inperken van grondrechten van burgers is een onmiskenbaar en zeer zichtbare rode vlag. Conservatief rechtse en centrumrechtse partijen daarentegen accepteren de democratie volledig en bekritiseren liberale waarden niet of nauwelijks.
Verhouding tot rechtsstaat
Is bij radicaal rechts de steun voor rechtsstatelijke checks and balances beperkt, maar functioneert het binnen het systeem, extreemrechts verwerpt of ondermijnt de rechtsstaat actief. Conservatief rechtse en centrumrechtse partijen steunen de rechtsstaat en haar controlemechanismen vrijwel volmondig en functioneren doorgaans (vrijwel) geheel binnen het systeem. Sinds de laatste verkiezingen in 2023 hebben bewindslieden en volksvertegenwoordigers van alle vier de coalitiepartijen uitlatingen gedaan die neerkomen op het verwerpen of ondermijnen van de rechtsstaat.
Zo was er de zogeheten rechtsstaatverklaring die PVV, VVD, NSC en BBB tijdens de formatie met elkaar overeenkwamen. In deze ‘basislijn’ werden afspraken gemaakt over het waarborgen van de grondwet, grondrechten en de democratische rechtsstaat. Voor NSC was deze verklaring een voorwaarde om deel te nemen aan een kabinet met de PVV. Dat was voor de Afdeling advisering van de Raad van State mede een reden om in het jaarverslag over 2024 grote zorgen te uiten over de staat van de democratie in ons land. De Raad van State vond het opmerkelijk dat er tijdens de formatie afspraken moesten worden gemaakt over de rechtsstaat, vooral ook omdat het kabinet ingrijpend ging bezuinigen op onderwijs en de publieke omroep. In de rol van belangrijkste kabinetsadviseur wees de Raad van State er nadrukkelijk op dat onderwijs en media ‘vaak de eerste instituties zijn die monddood worden gemaakt’ als democratieën ‘afglijden naar autocratie of dictatuur’.
Andere voorbeelden zijn kritiek door bewindslieden en volksvertegenwoordigers op de uitspraken van onafhankelijke rechters, het negeren en/of bekritiseren van adviezen en uitspraken van de Raad van State, het niet handelen en/of niet adequaat motiveren van dat niet-handelen in overeenstemming met de Grondwet (en dus ook niet in overeenstemming met de eed of belofte van trouw aan de Grondwet!) inclusief internationale verdragen en het doen van niet-geïnformeerde en slecht gemotiveerde uitspraken over de samenstelling en achtergrond van de leden en uitvoerende structuur van de Raad van State. Concrete voorbeelden, die eerder naar extreemrechtse dan naar radicaal-rechtse uitgangspunten neigen, zijn plannen om de toegang tot rechtshulp voor vreemdelingen in te perken en belangenorganisaties minder makkelijk procedures te laten starten bij de rechter (dit kan inbreuk doen op grondwettelijke principes zoals het recht op een eerlijk proces of op juridisch rechtsbescherming); het door de Kamer aannemen van een amendement dat illegaliteit strafbaar stelt evenals het helpen van mensen in de illegaliteit; het negeren van het dringende advies van de Afdeling advisering van de RvS om de wet op het schrappen van voorrang voor statushouders bij de toewijzing van sociale huurwoningen niet naar de Kamer te sturen; voorstellen om de islam en de Koran te verbieden en moskeeën en islamitische scholen te sluiten; de intimiderende en roekeloze Kamermotie van FvD en PVV, gesteund door VVD, BBB, JA21 en SGP om Antifa – dat overigens eerder een informele beweging is zonder lidmaatschappen dan dat het een formele structuur is – tot verboden terroristische organisatie te laten verklaren.
Ideologie
De ideologie van radicaal-rechts is nationalistisch/nativistisch, autoritair, populistisch en anti-elitair. We herkennen hier aspecten van de ideologieën of gekozen partijlijnen van zowel PVV, VVD als BBB. Extreemrechtse partijen zijn meer uitgesproken racistisch, fascistisch of neonazistisch en daarmee antidemocratisch. Conservatief rechtse en centrumrechtse partijen vertonen over het algemeen geen van deze kenmerken nadrukkelijk.
Geert Wilders’ laatste Algemene Politieke Beschouwingen waren op of zelfs over het randje van racisme, met name waar het ging om moslims en hun herkomst. Alle drie de partijen vertonen in hun verwoorde streven naar een zogeheten dictatuur van de meerderheid, zonder zich rekenschap te geven van de bescherming van de belangen van minderheden, een radicaal-rechtse neiging om niet een regering of volksvertegenwoordiging te zijn in het belang van alle Nederlanders (Art. 50 Grondwet).
Tijdens de radicaal-rechtse demonstratie in Den Haag op 20 september, waarbij door groepen gewelddadige sympathisanten grof geweld werd gebruikt tegen de politie en objecten in de Haagse binnenstad, waren diverse extreemrechtse groeperingen en uitingen vertegenwoordigd. Alhoewel daarvan niet of nauwelijks iets direct te herleiden lijkt naar de partijen waarmee de plegers sympathiseren, is het ook het klimaat dat deze partijen mede scheppen met hun woorden en voor welk gedrag zij openlijk hun steun uitspreken, dat bijdraagt aan dergelijke politieke intimidatie en geweld.
Doel
Radicaal-rechts wil het systeem over het algemeen van binnenuit hervormen of ‘zuiveren’. Extreemrechts daarentegen streeft vrijwel onveranderlijk naar omverwerping van het systeem (van buitenaf).
Strategie
Radicaal-rechts opereert overwegend parlementair, met electorale politiek, media en framing. Conservatief rechtse en centrumrechtse partijen is niets menselijks vreemd en doen dit ook. Overigens maken ook centrumlinkse en radicaal-linkse partijen gebruik van deze middelen. Extreemrechts is echter revolutionair, gewelddadig of anti-institutioneel.
Het mag duidelijk zijn: met de installatie van het kabinet Schoof beleefde ons land een kantelpunt richting een meer populistische en autoritaire politiek, die zonder meer tot een regimeverandering had of zou kunnen leiden. De 11 maanden van de missionaire regering waren voor een belangrijk deel een dictatuur van de meerderheid, die met antidemocratische en ongrondwettelijke wetsvoorstellen geen oog had en daarmee weigerde te luisteren naar de belangen van minderheden die zij in een democratisch rechtsstaat ook heeft te dienen. Het demissionaire kabinet – eerst nog met NSC, maar daarna voortgezet door VVD en BBB, met samen een basis 32 zetels in de Kamer – zet die lijn met wisselende meerderheden gewoon voort. Fractiediscipline of -dwang van alle 6 meest rechts partijen in de Tweede Kamer leidde er mede toe dat volksvertegenwoordigers niet zonder last of ruggenspraak stemden en voorstellen en moties zonder enige achting voor de oppositie doorgedrukt.
Je zou er moedeloos van worden als er niet een beetje licht scheen aan het eind van de tunnel. Want NSC staat in de laatste peilingen voor de Tweede Kamerververkiezingen op 29 oktober stijf op 0 zetels. Bovendien lijken de 6 (radicaal-)rechtse partijen PVV, VVD, JA21, FvD, BBB en SGP samen niet te kunnen rekenen op veel meer dan ongeveer 68 zetels. Na het weglopen van Wilders uit ‘zijn’ kabinet lijkt het overigens onwaarschijnlijk dat de VVD daar, met een verlies van 10-12 zetels, trek in zou hebben. Ook de CDA lijkt niet veel te voelen voor een ‘centrumrechtse’ regering waarbij zij het enige echte anker met enig gewicht zou zijn in het redelijke midden. Daarentegen zou een brede centrum-progressieve coalitie zonder de CU kunnen rekenen op ongeveer 78 zetels.
Daarnaast is er op dit moment nog iets gaande: op zondag 5 oktober vond op het Museumplein in Amsterdam en lopend door de stad de derde massale demonstratie plaats van De Rode Lijn; onderdeel van wereldwijde protesten tegen de passieve houding van de eigen regeringen ten aanzien van de oorlog in Gaza en de vele oorlogsmisdaden die daarbij door Israël worden gepleegd. Een kritische massa stond daar gevoelsmatig voor een heel groot deel ook om zijn stem te laten horen tegen het falende beleid van de demissionaire regering in het algemeen. De schatting van organisator Oxfam Novib van 250.000 deelnemers beschouwde de politie als “helemaal niet gek”. Na 100.000 tijdens de eerste Rode Lijn en 150.000 tijdens de tweede, beide in Den Haag, lieten nu een kwart miljoen mensen van zich horen tegen onze verzakende regering.
En al lijkt 250.000 misschien niet veel op 18 miljoen mensen, zij vertegenwoordigden op meer dan één manier een kritische massa. Onderzoekers van collectieve actie (zoals Erica Chenoweth, Doug McAdam, Donatella della Porta) schatten dat voor grote maatschappelijke demonstraties het aantal daadwerkelijke deelnemers meestal overeenkomt met 1% tot 10% van de bredere groep mensen die hun doelstellingen steunt. Met andere woorden: elke demonstrant vertegenwoordigt vaak tussen 10 en 100 sympathisanten die om praktische of sociale redenen niet deelnemen. Een demonstratie van 250.000 mensen wijst, zelfs bij een voor dit thema conservatieve schatting van 1 demonstrant op 30 sympathisanten, op zo’n 7 miljoen van de ongeveer 13,5 miljoen kiesgerechtigden in Nederland die de boodschap (in zekere mate) onderschrijven. De ‘ruk naar rechts’, de systeemverandering naar minder democratie versnelt niet verder, hij neemt af, en een doorbraak voor een radicaal-rechtse regering lijkt in die laatste peilingen verder uit het zicht te raken. Ook de laatste peilingen laten zien: de kritische massa schuift op richting progressieve politiek.
Wij zijn met meer.
Weet wat je stemt, op 29 oktober. Vertel het je familie, je vrienden, je buren. Praat met ze over wat zij stemmen en waarom, wat voor soort samenleving zij willen, als mensen. Laat ze jou, en voor wie jij opkomt, als mens zien. Getuig hoe belangrijk de democratie, de rechtsstaat, de Grondwet en rede, redelijkheid en medemenselijkheid voor jou zijn. Ga stemmen, en weet: wij zijn met meer.
En wie jou dan niet kan zien als een mens met een te respecteren mening, met een stem die meetelt, wie jou ziet of behandelt als een verwaarloosbare, vertrapbare minderheid? Wij zijn met meer.
Laten we weer echt in onze democratie gaan wonen en de antidemocraten en toontje lager laten zingen.
Want wij zijn met meer.
Stem ze weg!
“𝘞𝘦 𝘮𝘶𝘴𝘵 𝘵𝘢𝘬𝘦 𝘴𝘪𝘥𝘦𝘴. 𝘕𝘦𝘶𝘵𝘳𝘢𝘭𝘪𝘵𝘺 𝘩𝘦𝘭𝘱𝘴 𝘵𝘩𝘦 𝘰𝘱𝘱𝘳𝘦𝘴𝘴𝘰𝘳, 𝘯𝘦𝘷𝘦𝘳 𝘵𝘩𝘦 𝘷𝘪𝘤𝘵𝘪𝘮. 𝘚𝘪𝘭𝘦𝘯𝘤𝘦 𝘦𝘯𝘤𝘰𝘶𝘳𝘢𝘨𝘦𝘴 𝘵𝘩𝘦 𝘵𝘰𝘳𝘮𝘦𝘯𝘵𝘰𝘳, 𝘯𝘦𝘷𝘦𝘳 𝘵𝘩𝘦 𝘵𝘰𝘳𝘮𝘦𝘯𝘵𝘦𝘥. 𝘚𝘰𝘮𝘦𝘵𝘪𝘮𝘦𝘴 𝘸𝘦 𝘮𝘶𝘴𝘵 𝘪𝘯𝘵𝘦𝘳𝘧𝘦𝘳𝘦.” – Elie Wiesel (1928-2016)
Afbeelding: met dank aan (C) Maarten Wolterink, https://www.mwcartoons.nl/
