Zoals ik in mijn artikel ‘Gevaren van en bij politiek populisme – deel I: Coalitie- en fractiedwang’ van 23 juli jl op Antipopulista eerder heb aangegeven, komt de figuur van de politieke partij niet voor in de Nederlandse Grondwet. Deze wordt, met uitzondering van een paar spaarzame vermeldingen in de Kieswet en de regeling voor financiering voor politieke partijen, ook niet of nauwelijks genoemd in andere wet- en regelgeving met betrekking tot de staatsinrichting. Juridisch gezien is een politieke partij dan ook niets meer dan een vereniging van min of meer gelijkgestemden.
Ik zal in het kader van dit artikel niet overgaan tot herhaling van de gevaren van coalitie- en/of fractiedwang met betrekking tot de vrije stem van Kamerleden, maar slechts aanvoeren dat de druk van partijbesturen ten faveure van de realisatie van partijpolitieke doeleinden het voor de meeste Kamerleden onmogelijk dan wel zeer moeilijk maakt om, zelfstandig en tegen die druk in, naar eer en geweten te stemmen over politieke vraagstukken.
Vooraf door partijbesturen geregisseerde uitkomst van het debat
Het debat van woensdag 2 april 2025 over de vraag naar de eenheid van het beleid van het kabinet is daarvan een mooi voorbeeld. Reeds voordat het debat plaatsvond hadden de coalitiepartijen, of liever gezegd de besturen van de coalitiepartijen, al binnen hun partij en met elkaar afgesproken dat een te verwachten motie van wantrouwen vanuit de oppositie, over de in alle opzichten uitermate incompetente minister van Asiel en Migratie van de PVV, niet zou worden gesteund. Dat verklaarde ook de halfslachtigheid van het verweer van Marjolein “Ik ben beleid” Faber, de ruggengraatloosheid van premier Dick Schoof en het op halve kracht, routinematig afgedraaide riedeltje Van Wilders in de volle overtuiging dat ‘zijn’ minister en kabinet toch niet zouden worden weggestuurd. De desinteresse, voor de door de oppositie opgeworpen argumenten, de gang van zaken en de antwoorden van “Ik ben beleid” Faber en Schoof tijdens het debat, was dan ook zelfs voor een blinde nog af te lezen uit de lichaamstaal van Geert Wilders, Pieter Omtzigt en Dilan Yesilgöz. Alleen Caroline van der Plas voerde een toneelstukje op voor de bühne, maar ook zij deed dat niet met overgave. Dát de uitkomst van zowel het debat als de door iedereen verwachtte motie van wantrouwen al op voorhand vaststond, bleek ook duidelijk aan het feit dat Schoof, die als premier primair verantwoordelijk is voor de waarborging van de eenheid van beleid van het kabinet, het niet eens de moeite vond om zelfs maar voor de vorm acte de présence te geven totdat de oppositie erop stond dat hij zou verschijnen.
Door op voorhand en ongeacht de argumenten van de oppositie al elke steun aan de verwachte motie van wantrouwen uit te sluiten, frustreerden de coalitiepartijen uiteraard op ontoelaatbare wijze de binnen de democratische rechtsstaat noodzakelijke vrije en zelfstandige parlementaire besluitvorming door afzonderlijke Kamerleden. De beslissing van de coalitiepartijen was niet minder autocratisch dan een door Trump of Poetin uitgesproken decreet of veto. Immers, elk lid van de coalitiepartijen dat de oppositie tegen de wil van een der partijbesturen in zou steunen, zou zijn of haar verdere politieke carrière wel kunnen vergeten. Het behoeft geen betoog dat de attitude van Schoof en “Ik ben beleid” Faber, zoals diverse politici uit de oppositie terecht aangaven, getuigde van een vérgaande minachting voor het parlementaire besluitvormingsproces binnen onze democratische rechtsstaat. Goed beschouwd stak de coalitie simpelweg een dikke middelvinger op naar de oppositie in de wetenschap dat zij dankzij de numerieke meerderheid van het aantal zetels kon doen en laten wat ze wilde.
Dat niet alle leden van de coalitie even blij waren met de opstelling was wel duidelijk, evenals het feit dat zelfs leden van het kabinet het allerminst eens zijn met de tijdens het debat geponeerde stelling dat er sprake zou zijn van eenheid van beleid binnen het kabinet. Het was immers algemeen bekend dat met name binnen de VVD en het NSC er diverse leden waren die allesbehalve blij waren met de samenwerking met de PVV, terwijl het ook voor niemand een geheim was dat “Ik ben beleid” Faber openlijk op voet van oorlog stond met in ieder geval Keijzer en Schoof. Uitsluitend Coenradie van de PVV durfde dat echter publiekelijk te stellen, wellicht ook omdat ook zij wist dat die erkenning geen enkel verschil zou maken. Het was dan ook pijnlijk om te zien hoe bijvoorbeeld van Vroonhoven van de NSC, met een grijns die haar zichtbaar pijn deed, zich in allerlei bochten wrong om maar te voorkomen dat ze moest erkennen dat “Ik ben beleid” Faber op alle mogelijke punten had gefaald en dat van eenheid van kabinetsbeleid uiteraard geen sprake was. Het was dan ook glashelder dat de enige reden dat de PVV de ook in hun ogen falende “Ik ben beleid” Faber nog steunde, was omdat ze fungeerde als airbag voor Wilders nu de meeste kritiek uitgaat naar haar en minder naar hem, omdat de PVV het zich simpelweg niet kon veroorloven om haar te laten vallen vanwege de scherpe daling in de peilingen.
Omdat de stem die de leden van de coalitiepartijen zouden uitbrengen toch al vaststond, was de afvaardiging uit die partijen karig. Eerlijkheid gebiedt overigens om te onderkennen dat hetzelfde gold voor de oppositiepartijen, voor wie wel vaststond dat er een motie van wantrouwen zou worden uitgesproken tegen deze minister van Asiel en Migratie. Hierdoor was de afvaardiging vanuit beide zijden meer dan marginaal. Als er daadwerkelijk sprake zou zijn van eenheid binnen het kabinet, zou het in de rede hebben gelegen dat het voltallige kabinet zich achter “Ik ben beleid” Faber zou hebben geschaard, terwijl als alle leden van de coalitiepartijen als één man achter de stellingname van hun partijbesturen stonden, zij in volle getalen acte de présence hadden kunnen geven. Kennelijk hadden de fractievoorzitters van de coalitiepartijen zo weinig vertrouwen in hun partijleden dat uitsluitend de slaafse en vertrouwde van hen mochten komen opdraven. Daarvoor was er minder sprake van een Kamerdebat en meer van een robbertje verbaal worstelen tussen de fractievoorzitters. Het is jammer dat de oppositie noch de coalitie de kardinale vraag over het vertrouwen in “Ik ben beleid” Faber, en in feite in het hele kabinet, stelden door een hoofdelijke stemming te eisen. Het is immers niet uitgesloten dat een enkeling binnen de coalitiepartijen dan toch het lef zou hebben gehad om zich voor de motie uit te spreken of zich te onthouden van stemming terwijl er nu een beeld van homogene steun aan het kabinet binnen de coalitie werd voorgespiegeld; een homogene steun die simpelweg niet bestond.
Autocratische besluitvorming kan en móet wijken voor stemmen zonder last
Het debat van 2 april 2025 maakte bovenal duidelijk dat het huidige parlementaire besluitvormingsproces lijdt aan ernstige gebreken waardoor het bedrijven van door partijbelang gedreven machtspolitiek prevaleert boven fatsoenlijk bestuur. Anders gezegd: politieke partijen hebben de politiek kapot gemaakt. Hoewel het soms anders lijkt, is de figuur van de politieke partij overigens vrij jong en bestaat deze pas iets meer dan anderhalve eeuw. Het zou voor het landsbestuur wellicht het beste zijn wanneer de Kieswet drastisch zou worden veranderd en Kamerleden zich uitsluitend op eigen persoonlijke titel verkiesbaar zouden kunnen stellen, zodat zij uitsluitend aan zichzelf verantwoording verschuldigd zouden zijn over hun stem en zij ook in persoon zouden kunnen worden afgerekend op hun stem bij opvolgende verkiezingen.
Realistisch gezien zullen echter uiteraard juist partijbesturen niet (snel) een systeem invoeren waardoor zij zelf geen rol (van betekenis) meer hebben of waardoor hun invloed wordt verminderd.
Maar ook zonder volledige opheffing van politieke partijen als zodanig zouden individuele Kamerleden hun macht grotendeels terug kunnen krijgen, wanneer de uitbrenging van een daadwerkelijk vrije en zelfstandige stem effectief zou worden gewaarborgd. Dat zelfstandige vrije besluitvorming juist bij een voor het integer en effectief landsbestuur kardinale kwestie als de motie van wantrouwen noodzakelijk is, behoeft geen betoog. Immers, het daadwerkelijke vertrouwen tussen de regering en de ter behartiging van het algemeen belang verkozen Kamerleden mag geen kwestie zijn van een van bovenaf door wie dan ook opgelegde stem. Dat er juist – doch niet alleen – voor dergelijke belangrijke kwesties maatregelen moeten worden genomen om de fractiedwang te beperken, om zodoende te verzekeren dat Kamerleden overeenkomstig artikel 67 lid 3 van de Grondwet kunnen stemmen zonder last, is kristalhelder.
Zo eenvoudig als drie kleuren steentjes in een vaas.
De eenvoudigste en wellicht de meest effectieve wijze om de druk van de coalitie en/of eigen partij weg te nemen is om stemafspraken te verbieden en de stem van Kamerleden te anonimiseren. In plaats van handopsteken of het mondeling uitbrengen van een stem tijdens de vergadering over een motie van wantrouwen, zou het een goed idee zijn om Kamerleden, al dan niet in een aparte ruimte, hun stem te laten uitbrengen op een dusdanige wijze dat de uitgebrachte stem niet kan worden gekoppeld aan een specifiek Kamerlid. Zonder vermelding van de naam van een kamerlid zou het dan niet meer gaan om de vraag welke partijen of Kamerleden voor of tegen hebben gestemd, maar uitsluitend of de motie van wantrouwen is aanvaard of verworpen. Natuurlijk zou het daarbij verstandig zijn om een algemene gedragsregel in te voeren waarbij het Kamerleden niet is toegestaan om hun stem met anderen te bespreken en het partijbesturen ook wordt verboden om daarnaar te vragen bijvoorbeeld op straffe van schorsing van financiering van de politieke partij in kwestie.
Goed beschouwd zou het zelfs een idee kunnen zijn om bij elk onderwerp en elke motie een dergelijke anonieme stemronde in te voeren. Daarbij is het wel wenselijk dat alle Kamerleden of op zijn minst een quorum van de Kamerleden aanwezig is. De stem van Kamerleden die bij een stemming niet aanwezig zijn, zou kunnen worden aangemerkt als onthouding. Hierdoor is het niet meer mogelijk dat partijbesturen of fractievoorzitters de stemmen van hun partij uitbrengen bij afwezigheid van de afzonderlijke Kamerleden. De invoering van een dergelijke anonieme hoofdelijke stemmethode zou, buiten de waarborging van het stemmen zonder last, ook de kwaliteit van wetgeving ten goede kunnen komen omdat beslissingen hierdoor meer worden gebaseerd op persoonlijke overtuigingen en het landsbelang, in plaats van partijpolitieke agenda’s, terwijl het dan noodzakelijk is voor Kamerleden die hun afzonderlijke stem uitbrengen om ook daadwerkelijk kennis te nemen van de merites van hetgeen waarover zij stemmen. Aangezien dit aspect echter al in het artikel over de coalitie- en fractiedwang is besproken laat ik dat in dit artikel voor wat het is.
Hoewel sommigen aanvoeren dat de transparantie van het democratisch besluitvormingsproces wordt verminderd door het houden van een anonieme stemming, geldt dat die transparantie ook, en zelfs in sterkere mate, ontbreekt binnen een systeem waarin uit naam van niet bij een vergadering aanwezige Kamerleden een stem wordt uitgebracht door een vertegenwoordiger of fractievoorzitter van een partij, zodat niet duidelijk is of die op die wijze uitgebrachte stem daadwerkelijk de visies van de individuele Kamerleden vertegenwoordigt. Sterker nog, juist bij een hoofdelijke anonieme stemming kan elk afzonderlijk Kamerlid zijn eigen stem uitbrengen. Dat het voor kiezers niet precies te achterhalen is welk Kamerlid waarvoor heeft gestemd maakt in principe niet uit. Immers, Kamerleden worden geacht het algemeen belang te dienen en niet het belang van kiezers of bepaalde groepen of van kiezers.
Een anoniem stemsysteem voor Kamerleden van de Tweede Kamer zou een belangrijke stap zijn in het bevorderen van de onafhankelijkheid en integriteit van het parlementaire besluitvormingsproces. Een van de meest voor de hand liggende methoden voor het invoeren van een anoniem stemsysteem is het gebruik van digitale stemknoppen. Elk Kamerlid zou een persoonlijk stemapparaat kunnen krijgen met drie knoppen: voor, tegen en onthouding. Het stemapparaat zou draadloos verbonden zijn met een centraal systeem dat de stemmen registreert zonder de identiteit van de stemmer vast te leggen. Hierdoor wordt slechts het totaal uitgebrachte aantal stemmen op elk van de keuzes geregistreerd. Een andere optie is het installeren van geïsoleerde stemhokjes, die worden opgezet binnen de vergaderzaal en die worden uitgerust met een stemapparaat dat op dezelfde manier werkt als de digitale stemknoppen. Kamerleden kunnen dan individueel hun stem uitbrengen zonder dat anderen kunnen zien welke keuze zij maken. Voor extra veiligheid en transparantie kan blockchain-technologie worden gebruikt om de stemmen anoniem en onveranderbaar vast te leggen op een manier die niet kan worden gemanipuleerd. Hierdoor kan het systeem de stemmen tellen en de resultaten presenteren zonder dat de individuele stemmen van de Kamerleden bekend worden.
Voordat een dergelijk systeem definitief wordt ingevoerd, is een testfase noodzakelijk om eventuele technische en logistieke problemen op te sporen en op te lossen. Gedurende deze testfase kunnen Kamerleden feedback geven over hun ervaringen met het systeem, zodat verbeteringen kunnen worden aangebracht. De invoering van een anoniem stemsysteem vereist ook aanpassingen in de parlementaire procedures. Dit omvat het vaststellen van regels voor het gebruik van het systeem, zoals het moment van stemmen en de geheimhouding van de stemmen. Daarnaast moeten er maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat Kamerleden niet onder druk worden gezet om hun stemgedrag te onthullen. Met de juiste technische en procedurele aanpassingen kan een anoniem stemsysteem de kwaliteit van de wetgeving verbeteren en het vertrouwen in het parlementaire proces vergroten.
Ik rond af door aan te geven dat de anonieme stemronde als hiervoor bedoeld niet onnodig ingewikkeld hoeft te zijn. Immers, als men pakweg tweeduizend jaar geleden al kon regelen dat degene die bevoegd waren om hun stem uit te brengen dat konden doen door simpelweg een steen met de kleur van hun keuze in een vaas te gooien, moet dat in de moderne tijd met een simpele druk op één van 3 knoppen, voor een stem vóór of tegen of onthouding, kunnen worden geregeld. Het kán niet onmogelijk zijn om dat te realiseren. Aangezien er geen sprake is van een steekhoudend argument tegen de anonimiteit van een stemming, vooral bij een onderwerp dat zo belangrijk is voor de waarborging van deugdelijke politieke besluitvorming als een motie van wantrouwen, kan men niet anders dan concluderen dat de mogelijkheid om die anonieme stem uit te brengen moet worden gerealiseerd en liever vandaag nog dan morgen. Dat geldt zeker wanneer het alternatief is om, uit vrees voor sancties vanuit het partijbestuur, tegen beter weten in koste van kost incompetente bewindslieden in het zadel te houden of ronduit belabberde wetsvoorstellen te steunen, louter omdat die van de eigen partij/coalitie komen.
Want dan heeft men geen honderdvijftig Kamerleden nodig en kunnen we net zo goed een oligarchie van louter de lijsttrekkers invoeren.
