“Ik liet het recent onderzoeken. Het is geweldig nieuws. Een meerderheid (60%) van Nederland vindt dat de #islam niet bij onze samenleving past. Ik roep het al 25 jaar, kreeg processen en fatwa’s aan mijn broek en woon al 20 jaar in een safe house vanwege islamitische doodsbedreigingen. Maar het momentum groeit en we gaan door en dit kabinet zal snel meer maatregelen moeten nemen om het tij te keren!” juichte Geert Wilder op 24 mei jl. op X.
Persoonlijk heb ik daar hartelijk om gelachen. Want ik ben geen statisticus, noch pretendeer ik dat te zijn, maar zelfs ik ben op de hoogte van de minimumvoorwaarden om met énige mate van zekerheid een beroep te kunnen doen op de uitkomsten van statistisch onderzoek. Immers, het is een in de wetenschap erkend feit dat álle statistieken uitsluitend een indicatie opleveren. Er bestaat simpelweg geen statistische uitkomst die sluitend bewijs oplevert. Afhankelijk van de deugdelijkheid van de methodologie kan de mate van validiteit en nauwkeurigheid van de uitkomst van dergelijk onderzoek verschillen.
Zelfs als men Wilders’ stelling evenwel slechts licht kritisch tegen het licht houdt vallen er al gaten in, in vergelijking waarmee de Grand Canyon een putje in het glazuur van een badkamertegel is. Om te beginnen geldt dat hij zijn stelling baseert op onderzoek van Peil.nl, dat de door Wilders aangehaalde uitkomst zou hebben gebaseerd op grond van stemgedrag bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2023. Dit betekent dat de stelling van Wilders per definitie onjuist is. Immers, om te beginnen geldt dat er 13.473.750 stemgerechtigden zijn in Nederland, dus iets meer dan twee derde van de totale bevolking. Van die kiezers hebben er in 2023 80 procent, dus minder dan 11 miljoen, hun stem uitgebracht. De overige 7,5 miljoen inwoners is derhalve kennelijk niets gevraagd. Dat alleen al maakt de uitkomst van dit onderzoek over de mening van “Nederland” al volstrekt waardeloos. Dat geldt eens temeer daar nog eens 7 procent van de kiezers kennelijk hoe dan ook niet is meegewogen, want de uitkomsten van het door Wilders aangehaalde ‘onderzoek’ bij kiezers die op VOLT, Denk, PvdD, CU, SGP, JA21 en andere partijen hebben gestemd, ontbraken geheel, net als die van hen die op partijen stemden die de kiesdeler niet haalden.

Iedereen met ook maar alleen de meest basale kennis van wetenschappelijk onderzoek, weet al dat wanneer niet verifieerbaar wordt aangetoond dat sprake was van een deugdelijke methodologie – wat in dit geval alleen al gelet op het vorenstaande evident niet het geval is – statistisch onderzoek niet meer behelst dan een exercitie in futiliteit.
Dat de methodologie in casu aan alle kanten rammelt blijkt onder meer uit het feit dat het klinkklare onzin is om te beweren dat mensen uitsluitend vanuit de vraag of de islam bij Nederland zou ‘passen’ op welke partij dan ook zouden stemmen. Dit betekent dat om énige betekenis aan dit onderzoek te kúnnen verlenen, er per ondervraagde kiezer sprake zou moeten zijn van onderzoek naar de reden voor de uitgebrachte stem, hetgeen gegeven de anonimiteit van kiezers (nagenoeg) onmogelijk is. In dit geval ontbreekt overigens ook elk verder bewijs voor de representativiteit van de ondervraagde groep.
Statistieken over ‘meningen’ in het bijzonder zijn sowieso buitengewoon onbetrouwbaar, aangezien meningen geen objectief meetbare constanten zijn en hoe dan ook niet (louter) worden bepaald door het feit dat men lid is van een groep. Sterker nog, het is een bekend feit dat hoe groter een groep is, hoe meer verschillende meningen daarbinnen bestaan. Het extrapoleren van een mening van afzonderlijke leden van niet homogene groepen of zelfs de algemene mening van die groep louter op basis van één enkele gedeelde eigenschap, zonder alle andere factoren uit te sluiten, is leuk voor een tiener- of damesblad, maar is op zijn best lachwekkend en heeft met serieus wetenschappelijk onderzoek niets te maken. Wilders’ “Ik liet het recent onderzoeken” mag dan ook gerust een gotspe heten.
Het voorgaande is niet alleen mijn bescheiden mening. In 2018 stelde men in het Journal of Survey Statistics and Methodology [1} dat opiniepeilingen zoals gehanteerd door Geert Wilders aan de lopende band te kampen hebben met ernstige tekortkomingen, zoals respons bias en steekproeffouten, waardoor ze onbetrouwbaar zijn voor het vastleggen van meningen over complexe maatschappelijke vraagstukken.
Daar komt bij dat het een veelvuldig gedocumenteerd en uitvoerig – onder meer door Tourangeau en anderen [2] – bewezen gegeven is dat statistisch onderzoek uitermate vatbaar is voor manipulatie. In het bijzonder bij onderzoek van ‘meningen’ wordt de uitkomst sterk beïnvloed door de inhoud en de wijze van bevraging. Zo blijkt uit empirisch onderzoek dat het gebruik van vragen met een overeenkomstschaal, ook wel agree/disagree (A/D) vragen genoemd, een populaire techniek is om attitudes en meningen te meten. Methodologische overwegingen suggereren echter dat dergelijke vragen een moeizame cognitieve verwerking vereisen en vatbaar zijn voor respons bias, zoals berusting.
Tot slot negeert Wilders dat, zelfs indien de uitkomsten van het door hem aangehaalde onderzoek zouden kloppen – quod non – en daaruit zou kunnen worden afgeleid wat hij beweert – quod non – nog steeds geldt dat, gegeven de huidige peilingen, die cijfers dan nu niet meer kloppen. Ergo: het vodje waar Wilders zo vrolijk mee wappert is minder waard dan toiletpapier.
Quod erat demonstrandum.
Het is kristalhelder dat Wilders met behulp van een gebrekkig statistisch onderzoek zoals dit van Peil.nl van Maurice de Hond – waarvan ook de objectiviteit in twijfel kan worden getrokken – een air van voor zijn discriminatoire verhaal probeert te creëren; een validiteit en legitimiteit die dat op eigen kracht niet heeft. Daarin is Wilders niet uniek noch origineel. Illiberale politici beroepen zich maar wat graag op de steun van ‘het volk’ of ‘de kiezer’ terwijl geen van beide groepen uniforme en homogene entiteiten zijn en geen van beide volledig, of zelfs voor een meerderheid bestaan uit mensen die zijn agenda steunen. Maar door de suggestie te wekken dat hij slechts doet wat ‘het volk’; of de ‘kiezer’ , probeert hij de wind uit de zeilen te halen van zijn criticasters. Want, zo stelt hij, hij is toch niet de enige die dit vindt. Daarbij gaat hij voorbij aan twee belangrijke bezwaren. In de eerste plaats wordt de validiteit van een stelling of politieke agenda bepaald door de inhoudelijke merites en niet de populariteit ervan. Als een persoon iets roept wat onzinnig of abject is, wordt dat niet meer zinvol of minder verwerpelijk doordat tien, duizend of een miljoen mensen het daarmee eens zijn. Dat in de praktijk de absolute meerderheid vaak gelijk krijgt betekent niet dat deze vanwege het feit dat zij de meerderheid is ook gelijk heeft. Realiteit werkt niet op die manier en wetenschap en deugdelijke besluitvorming evenmin.
Aristoteles beschouwde de dictatuur van de absolute meerderheid tweeduizend jaar geleden al als de doodssteek voor democratie en rechtsfilosoof Alexis de Tocqueville stelde een kleine tweehonderd jaar geleden dat die hetzelfde gevaar oplevert voor de democratische rechtstaat. Historisch gezien hebben ze allebei gelijk gekregen. De Tocqueville stelde: “Er zijn mensen die beweren dat, met betrekking tot de zaken waar het belang in stelt, het volk nooit de grenzen van recht en redelijkheid zal overschrijden en dat men daarom zonder vrees de meerderheid die dat volk vertegenwoordigt, alle macht in handen kan geven. Niemand ontkent dat alleenheersers misbruik kunnen maken van de hun toevertrouwde macht. Hoe kan men dan staande houden dat een almachtige meerderheid dat niet zou doen? Veranderen mensen soms van aard wanneer ze zich samenvoegen? Ik hecht hier alleszins geen geloof aan en weiger het absolute beschikkingsrecht evenmin aan één man als aan meerdere te geven. Er is geen gezag op aarde, hoe respectabel op zich ook, dat ik zonder controle en zonder tegengewichten zijn gang zou laten gaan.”
In de tweede plaats geldt uiteraard dat zelfs als 100 procent van de bevolking zou vinden dat de islam niet in de Nederlandse samenleving ‘past’, dit niet relevant is omdat het verbieden van een religie regelrecht indruist tegen niet alleen internationale mensenrechtenverdragen, maar ook onze eigen Grondwet. Het recht op vrijheid van religie is zelfs een van de oudste grondrechten die we hebben in Nederland. En laten we vooral niet doen alsof de islam de enige religie is wier dogma’s indruisen tegen de beginselen van de moderne vrije democratische rechtsstaat. Want de door de SGP en vele hervormde en gereformeerde kerken en gelovigen aangehangen Nederlandse Geloofsbelijdenis uit de 16e eeuw is niet meer of minder dan de christelijke sharia. En de moord op onder meer Els Borst maakte duidelijk dat ook het christelijke geloof zijn fanatici kent. Op grond van de zogenaamde ‘Joods-christelijke’ [3] normen was homoseksualiteit tot ver in de 20e eeuw nog strafbaar. Onder meer Alan Turing, de Britse wiskundige, die de code van de Duitse decodeermachine Enigma wist te breken en zonder wie WOII veel langer zou hebben geduurd, werd strafrechtelijk veroordeeld wegens zijn seksuele geaardheid en het aangaan van een homoseksuele relatie, en kon uitsluitend gevangenisstraf voorkomen door zichzelf middels medicatie chemisch te castreren. In Nederland werden ongehuwde vrouwen tot het einde van de jaren vijftig louter door het huwelijk handelingsonbekwaam, terwijl verkrachting binnen het huwelijk pas in 1991 strafbaar is gesteld in Nederland. Een claim dat wij zo veel verlichter zouden zijn dan moslims berust dus hooguit op een ‘tijdelijk concurrentieel voordeel’.
Als men een algehele verdergaande secularisatie van de samenleving in het algemeen ten opzichte van álle religies zou voorstaan, zou ik daar voorstander van zijn, maar het uitsluiten van één religie omdat die hier niet zou ‘passen’, is vandaag de dag niet minder abject dan dat het negentig jaar geleden was. Om deze redenen is de uitkomst van het door Wilders opgeworpen onderzoek niet van belang. Dat statistisch gezien een meerderheid van de bevolking – opnieuw – een bepaalde religie of etnische minderheid zou willen uitbannen omdat de lessen van negentig jaar geleden kennelijk onvoldoende beklijven, maakt vanzelfsprekend nog niet dat daaraan gehoor moet worden gegeven.
Want in een democratische rechtstaat mogen minderheden niet – opnieuw – het slachtoffer worden van de absolute meerderheid en geldt dat wat juist is meer is dan alleen de mening van 60 procent van haar inwoners, vooral als die 60 procent überhaupt niet bestaat.
Bronverwijzingen:
[1] New Insights on the Cognitive Processing of Agree/Disagree and Item-Specific Questions Get access Arrow, Jan Karem Höhne, Timo Lenzner -Journal of Survey Statistics and Methodology, Volume 6, Issue 3, September 2018
[2] The Psychology of Survey Response by Roger Tourangeau; Lance J. Rips; Kenneth Rasinski, January 2002 – Journal of the American Statistical Association
[3] Geen stem voor StaatsGevaarlijke Partij, Antipopulista 9 oktober 2025) en Waarom stemmen mensen op populisten? Antipoulista 4 jui 2025.
