Laten we beginnen met het goede nieuws: met Voor Ons Nederland (VON) lijkt een beweging te zijn gestart die, boven de partijen, de stille meerderheid een stem wil geven en het antidemocratische populisme de wind uit de zeilen wil nemen. Het feit dat de oprichters samen aan de wieg stonden van de huidige VVD-lijn spreekt niet direct in hun voordeel, maar hun doel is sympathiek: de grote problemen waar ons land tegenaan loopt helpen aanpakken en een verhaal bieden waar de grote groep kiezers vanuit het midden in kan geloven. VON zegt te willen proberen oplossingen en draagvlak aan te reiken aan de politiek, zodat onze democratie beter levert en de strijd aankan met de antidemocraten. De valkuil is dat belangrijke en valide minderheidsstandpunten in dat midden – van mensen met reële en terechte zorgen – worden aangewezen als de nieuwe vijand van ‘ons Nederland’ en de vooruitgang, die verantwoordelijk zou zijn voor alle problemen, om vervolgens te komen met te kort-door-de-bocht, gratuite oplossingen. Als VON die valkuil weet te vermijden en blijft communiceren in termen van het algemeen belang in plaats van in populistische termen van ‘de wil van de kiezer’ of ‘het volk’, verdient het het voordeel van de twijfel. Het belangrijkste is dat VON eraan bijdraagt dat het er op na houden van antidemocratische denkbeelden weer sociale consequenties gaat hebben.

Met nieuwe verkiezingen in aantocht begint de ene partij na de andere in de ‘nieuwe kleren van de keizer’ te dingen om de gunst van de kiezer. Daarbij krijgt de ‘milde meerderheid’ nu dus een megafoon van deze nieuwe, ‘niet-politieke’ beweging. Het lijkt daarom een uitgelezen moment om eens een spade dieper te graven naar het waarom van de stem op populistische partijen in 2023 en daarvoor.

Waarom leunen kiezers naar juist die partijen die worden afgeschilderd als populisten?

Enige tijd geleden werd in een reactie op de veelbesproken en veel bekritiseerde toespraak van de Amerikaanse vice-president, J.D. Vance, tijdens de vredesconferentie op 14 februari in München, een interessante vraag gesteld: The mismatch between official rhetoric and the lived experience of European integration raises questions that Vance, in his own way, hinted at. Why do voters reach out to the same parties denounced as populist challengers? Why don’t they trust incumbent elites?

Die vraag is allereerst interessant omdat het tweede deel ervan het ‘wij/zij’-discours van de populisten omarmt: het gebruik van de term ‘zittende elite’ is een immers bij uitstek een term uit het populistische steekwoordenboek. Waarom zouden de bestaande (midden)partijen noodzakelijkerwijs een ‘elite’ representeren? Veel meer mensen stemmen nog altijd op deze middenpartijen dan op hun radicalere tegenstrevers ter rechter- en linkerzijde en heel veel van die mensen behoren tot de stille – zo je wilt ‘redelijke’ – meerderheid. Uit onderzoek blijkt daarnaast dat populistische partijen hun kiezers vinden in zo’n beetje het gehele spectrum van het politieke landschap; ook uit het redelijke midden. Is daarmee de vraag niet eigenlijk of de mensen die stemden op populisten misschien altijd al de door hen vertegenwoordigd denkbeelden steunden, maar dat niet openlijk durfden te doen, zoals recent onderzoek opperde?

Interessant is de vraag ook omdat hij tenminste lijkt te zoeken naar beweegredenen. De politicologische literatuur kent daarvoor twee invalshoeken: economische verklaringen en culturele verklaringen. Mensen zouden vatbaarder zijn voor radicaal-rechts vanwege structurele economische ontwikkelingen, zoals globalisering, of bijvoorbeeld robotisering en kunstmatige intelligentie. Als ze die ervaren als een bedreiging, bijvoorbeeld door een koopkrachtdaling, zijn ze meer geneigd om op populistische, anti-‘gevestigde orde’ partijen te stemmen.

De culturele verklaring gaat uit van veranderende waarden: uit protest tegen voortschrijdende emancipatie, bijvoorbeeld op het gebied van diversiteit, ‘black lives matter’ of de rechten van vrouwen en  lhbti’ers, kiezen meer mensen voor radicaal-rechtse partijen, omdat die dikwijls een terugkeer naar een vertrouwde, vroegere status quo beloven.

Terwijl we weten dat politieke opvattingen over het algemeen vrij stabiel blijven, wekken beide verklaringen de suggestie dat het aantal mensen met deze voorkeuren sterk kan toenemen. Maar wie progressief is, blijft voor het overgrote deel progressief en voor conservatief/rechts geldt hetzelfde. De verschuivingen zijn klein, niet groot, terwijl de groei van radicaal-rechtse partijen in recente jaren enorm kan worden genoemd. Zo snel en ingrijpend veranderen politieke opvattingen niet. Wat echter wel veranderde, is de mate waarin mensen het gevoel konden hebben dat ze die voorkeuren mogen uiten, zonder daarvan negatieve gevolgen te ondervinden. Radicaal-rechtse standpunten en uitingen leiden simpelweg tot minder sociale consequenties dan tot, zeg, pakweg midden of eind jaren negentig. Anders gezegd: deze groep kiezers was er altijd al, maar durfde niet uit te komen voor opvattingen die taboe waren en hield zich daarom stil.

De schaamte voorbij

De Portugese politicoloog Vicente Valentim beschrijft in zijn boek The Normalization of the Radical Right deze ontwikkelingen en geeft grofweg drie fasen voor de normalisering van populistisch en radicaal-rechts gedachtengoed. In de eerste fase hebben kiezers weliswaar radicaal-rechtse denkbeelden, maar uiten ze die niet. Er is nog een sterke sociale norm die ze daarvan weerhoudt, er staan sociale repercussies op. Dat heeft ook gevolgen voor wie zich verkiesbaar stellen, benadrukt de politicoloog. Zijn theorie gaat in feite over het mechanisme van vraag en aanbod. “Als mensen hun mening niet laten horen, onderschatten politici hoe groot de groep is. Een politicus met radicaal-rechtse ideeën denkt dan: er is geen electoraat voor mij, ik begin er niet aan. Of hij sluit zich aan bij een gewone rechtse (midden)partij, om meer kans te maken op succes. Het gevolg is dat de politici die wél openlijk voor radicaal-rechts kiezen, minder getalenteerd zijn. En daardoor ook weer minder kiezers aantrekken.” 1

Dit alles kan veranderen als in een land een ingrijpende gebeurtenis plaatsvindt. Een terroristische aanslag, bijvoorbeeld, of de komst van grote aantallen asielzoekers in korte tijd, zoals in 2015 en 2016 gebeurde in Europa door de vluchtelingencrisis in onder andere Syrië. “Dat leidt ertoe dat mensen met radicaal-rechtse overtuigingen zich ineens wel uitspreken, op sociale media of op straat. Dat op zich is niet voldoende om de sociale norm te veranderen, zo’n piek in meningsuiting dooft vaak ook weer uit. Maar het is wel een signaal aan talentvolle politici: er zijn meer radicaal-rechtse kiezers dan ze dachten. Voor hen is er dan ruimte om deze ideeën als eerste te claimen.”

In de derde fase is er sprake van normalisering. Kiezers beseffen: mijn opvattingen zijn blijkbaar niet zo marginaal of extremistisch. Daardoor voelen ze zich ook vrijer om zich uit te spreken op sociale media, in het café of op het werk. Vervolgens zien meer politici dat er electoraal gewin te behalen is op de rechterflank. Sommigen in het midden schuiven dan naar radicaal-rechts. Niet omdat hun opvattingen totaal veranderd zijn, maar omdat ze beseffen: met dit verhaal kun je ook winnen.

Als radicaal-rechtse partijen succesvol worden, schuiven gevestigde partijen op rechts naar hen op, omdat zij deels concurreren om dezelfde kiezers. Valentim deed onderzoek naar wat er gebeurt als centrumrechts het taalgebruik van uiterst rechts overneemt, bijvoorbeeld op het gebied van migratie. Dat blijkt van grote invloed op de sociale norm, het leidt tot meer xenofobische uitingen. Middenpartijen worden immers gezien als democratischer, zij bepalen wat maatschappelijk acceptabel is. In die zin spelen ze een cruciale rol in het proces van normalisering. Deze ontwikkeling hebben we sinds circa 2017 ook in Nederland kunnen waarnemen en het trieste resultaat van die race naar de bodem is het zoveelste gevallen kabinet. De reden voor deze kabinetscrises is dat de ultieme vorm van het radicaal-rechtse gedachtengoed nu eenmaal strandt bij onze Grondwet en internationale verdragen, die zich verzetten tegen wetsvoorstellen of beleidsmaatregelen die al te zeer discrimineren of voorbij gaan aan fundamentele mensenrechten.

In het geval van het kabinet Schoof draaide dat met name om het thema migratie, en specifieker asiel. Alhoewel Valentim bevestigt dat zo’n enkel thema op het niveau van individuele verkiezingen zeker van invloed kan zijn, verklaart het volgens hem niet het grotere geheel, namelijk dat radicaal-rechtse partijen van totaal irrelevant naar succesvol zijn gegaan en nu een vaste plek hebben in het politieke landschap. Dat is een structurele ontwikkeling, terwijl dominante thema’s wisselen van verkiezing tot verkiezing. “Radicaal-rechtse politici proberen deze onderwerpen wel actief op de agenda te krijgen, door schokkende dingen te zeggen. Zo blijven ze in de publiciteit en kunnen ze bepalen waarover wordt gepraat”, aldus de politicoloog. Het andere favoriete onderwerp van antidemocratische en populistische Europese politici is misschien ook wel juist daarom de zogenaamd ‘boosaardige elite’ in Brussel.

‘Het volk’ versus ‘de elite’

Ook Wolfgang Streeck, een Duitse socioloog gespecialiseerd in economische sociologie en directeur emeritus van het Max Planck Instituut voor Sociale Wetenschappen in Keulen, opperde al als antwoord op de opkomst van extreemrechts: “The EU’s failure was that it underestimated that many Europeans were not willing to sacrifice their democracies and cultures at the altar of a free market as envisioned by the EU authoritarian liberal political elite and technocrats.

Simplistisch ogende antwoorden zijn het altijd waard om te wantrouwen, zeker als auteurs de neiging niet kunnen onderdrukken om naar heel veel goedbedoelende mensen in het Europese project te verwijzen als ‘autoritair’ en ‘technocraten’. Maar soms kan het geen kwaad om te proberen complexe problemen, situaties en vraagstukken terug te brengen tot een paar hoofdfactoren. En ja, natuurlijk is er een brede aversie gegroeid tegen de ongewenste effecten van het (neo-)liberale vrije-marktdenken. Niettemin zijn echter de exponenten daarvan in heel Europa inmiddels toch vrij breed geaccepteerd. McDonalds, Burger King en KFC zijn overal, evenals de vele andere merken die door de globalisering op ieder continent in vaak gelijkvormige winkelstraten en shopping malls te vinden zijn. En ja, uiteraard houdt men, hoe zuidelijker je komt, nog wel van slow cooking, voorstelbaar zelfs nog steeds meer dan van fast food, en verzet men zich op allerlei plekken in Europa soms nog nadrukkelijker tegen de 24-uurseconomie, maar om nou te zeggen dat die sentimenten ten aanzien van onze eigen culturen hier sterker zijn dan in andere werelddelen? Bovendien heeft ‘Europa’ weliswaar overstijgende – maar meestal democratisch gecontroleerde – bevoegdheden gekregen, maar die worden in Brussel toch vooral gebruikt, zoals je in een economische en monetaire unie zou verwachten: het bevorderen van eerlijke concurrentie en het beter laten functioneren van de interne markt en vrijhandel, door letterlijk en figuurlijk barrières weg te nemen, en het beter beschermen van consumenten tegen al te kapitalistische uitwassen, die hun gezondheid en veiligheid en die van hun leefomgeving bedreigen. Toegegeven, dat is ook gepaard gegaan met soms onzinnige regelgeving, maar dat de kiezer dat de elite in Brussel zo zwaar zou aanrekenen, lijkt wat vergezocht. Dit is dan ook niet het pijnpunt waarop populisten vooral drukken, anders dan met de karikatuur van het ‘technocratische’ Brussel.

Waar Streeck vooral lijkt te doelen op Europeanen met een in meer of mindere mate antikapitalistische of anti-neoliberale grondhouding, die zich bijvoorbeeld in voormalig Oost-Duitsland en in Frankrijk zeker roeren, gaat de steun voor de vrije markt bij de gevestigde orde in Brussel ten eerste lang niet zo ver als bij die in Washington – of in Silicon Valley. Ten tweede maken Europese burgers zich in meerderheid nog lang niet zo druk om de gevolgen en risico’s van geheel of gedeeltelijk mislukte privatiseringen, van nu of straks haperende energie- of drinkwatervoorziening, van verstoorde of mogelijk onveilige voedselketens en paarse krokodillenformulieren, als om de continu stijgende prijzen van huisvesting, energie, levensonderhoud, zorg en, simpelweg, de boodschappen. Anders gezegd: ook uit onderzoek blijkt dat veel kiezers, en dan vooral de chronisch ontevredenen onder hen, nog steeds één keer per vier jaar vooral met hun portemonnee stemmen. Op die sentimenten spelen populisten handig in, desnoods met symboolpolitiek en loze beloften zoals het afschaffen van het eigen risico in de zorg of het schrappen van de jaarlijkse huurverhoging.

Overigens lijkt het nuttig om in dat verband ook een ander aspect aan te tippen. Vance verzette zich in zijn toespraakje in februari ook tegen de ‘liberal’ tendensen in Europa, die de ‘elite’ bij ‘het volk’ door de strot zou duwen. Liberal betekent in Amerika iets anders dan (neo-)liberaal hier: progressief, versus conservatief. Dat was één van de zaken waarvan J.D. Vance blijk gaf niets van zijn Europese neven te hebben begrepen. Zoals veel Amerikanen, overigens, in wier oordeel over Europese democratieën en bestuur deze begripsverwarring geregeld doorklinkt. Zelfs de Democraten in de VS zijn overwegend conservatief, niet progressief, en wijdverbreide Europese waarden die raken aan rechtvaardigheid, gelijkheid en solidariteit, zoals de verzorgingsstaat en het begrip brede welvaart, klinken veel Amerikanen al snel liberal, socialistisch of communistisch in de oren. Deze voor hen ‘vieze’ woorden hebben hier in Europa de voorbije eeuw echter vooral een invulling gekregen middels de publiek gefinancierde verzorgingsstaat, die een vangnet biedt dat in de VS dikwijls schrijnend ontbreekt. Een gemis dat slechts deels wordt verzacht door (private) filantropie. Die verzorgingsstaat biedt in Europa een overwegend grotere tolerantie en wettelijke bescherming voor alles dat bijvoorbeeld lhbti+ of culturele of religieuze minderheid is.

Uitsluiting en de mythe van de ‘Joods-christelijke’-traditie

Wat Amerikanen en Europeanen desondanks wel delen zijn hun levensbeschouwelijke wortels in het christendom, dat een deel van zijn oorsprong weer vindt in het jodendom. Zo je wilt is daar met de Verlichting het humanisme nog bijgekomen. Bij elkaar genomen leidt dat tot gezamenlijke waarden die in heel Europa meer of minder worden omarmd. Deze waarden, van de vrijheid van het individu en de verantwoordelijkheid die iedereen heeft voor de medemens en de gemeenschap, zijn gebaseerd op gemeenschapszin, verantwoordelijkheid voor het eigen handelen, eerlijkheid, gelijkwaardigheid, menswaardigheid, zorg voor de ander, kennisontwikkeling en cultuurbescherming, en het streven naar rechtvaardigheid. Voor de daadwerkelijk meer humanistisch of atheïstisch ingestelden, die zich niet voorbestemd of gestuurd weten door een godheid, komt daar zelfbeschikking nog bij.

Dit zijn kernwaarden die binnen de gehele westerse samenleving vrijwel iedereen, van elke afkomst en levensovertuiging, deelt. Door sommige politieke partijen wordt een deel ervan omschreven als de ‘joods-christelijke traditie’ of beschaving, maar die term is pas ooit voor het eerst gebruikt in de jaren 30 en in zwang geraakt in Amerika rond 1943. Het was een constructie, een fictief verhaal, bedacht door de makers van wervingscampagnes van het Amerikaanse leger. Het doel ervan was om enerzijds Joden een gevoel van inclusie te geven in de oorlogsinspanning tegen het Nazisme en anderzijds anderen ertoe te bewegen zich vrijwillig actief aan te sluiten bij die strijd en het Joodse broedervolk te helpen redden. Zo werd een bredere, algemene mobilisatie vermeden. Na de oorlog raakte de term snel uit de mode, maar de laatste 10 tot 20 jaar is hij afgestoft door rechtse en centrumrechtse partijen, die steeds een beetje verder opschoven naar rechts en bij de behoefte aan de inkleuring van een eigen ‘Europese identiteit’ een snaar wilden raken bij morrende kiezers. Gaandeweg heeft het begrip tevens zijn weg gevonden naar partijbeginselen en verkiezingsprogramma’s. Wat de bedoeling daarvan ondertussen nog het meest lijkt te zijn, is om kiezers te bezweren dat de islam, met al zijn inmiddels bekende en verafschuwde uitwassen, toch zeker geen deel uitmaakt van die Europese en de Nederlandse identiteit. Van een inclusieve term is het daarmee een exclusieve term geworden. Terwijl in de EU en in Nederland gemiddeld toch pakweg 6% van de inwoners moslim is. En paradoxaal genoeg zijn de genoemde kernwaarden bij uitstek ook waarden die jodendom en christendom gemeen hebben met de islam en andere wereldgodsdiensten. Daarnaast bestaan tal van veelal terecht als minder wenselijke of ronduit negatieve elementen uit de islam ook binnen het Judaïsme en christendom en de ‘verlichte’ Westerse cultuur. Er is, kortom, welbeschouwd veel meer dat de westerse en andere culturen en levensovertuigingen verbindt dan verdeelt. Maar toch is er die neiging om te framen en te denken in termen van ‘wij’ en ‘zij’ en een boosaardige vijand van buiten waarop populisten, met succes, inspelen.

Die manier van denken is niet nieuw. Elk tijdperk van (grote) veranderingen in de geschiedenis heeft tegenreacties teweeg gebracht en zo oud als de Europese geschiedenis is, is xenofobie altijd één van die tegenreacties geweest. Niet-westerse bevolkingsgroepen van elke aard moesten het daarbij vaak ontgelden, maar Joden waren het vaakst de ‘zondebok’. Plat gezegd heeft het christendom iets minder dan tweeduizend jaar lang geprobeerd het Judaïsme uit te roeien. Dat de twee samen tot WOII overwegend in vrede zouden hebben bestaan, is een fictie, ook in Nederland waar de vervolging van Joden weliswaar veel minder hevig was dan elders, maar waar Joden tot zeker aan de Gouden Eeuw verre van de gelijken waren van christenen. Dat neemt niet weg dat ‘christelijke normen en waarden’, die voor een belangrijk deel zijn geknipt en geplakt uit de Thora, wel van invloed zijn geweest op de Nederlandse cultuur, al was het maar door het in de loop van de eeuwen groeiende verzet tegen die invloed. Tegelijkertijd geldt ook dat bepaalde tolerante ideeën in het Westen meer dan elders wortel hebben geschoten. Het gaat te ver om dat louter of zelfs primair op het conto van de christelijke waarden te schrijven, temeer daar ook het christendom zich daartegen lange tijd sterk heeft verzet, maar het verschil tussen culturen koste wat kost ontkennen, is net zo onzinnig als je je erop willen laten voorstaan. Verschillen erkennen is alleen heel wat anders dan de islamofobie of het antisemitisme waaraan respectievelijk PVV en FvD lijden.

Niet de Jood maar de moslim is nu de zondebok

Sinds WOII ontmaskert antisemitisme populisten vrijwel automatisch en leidde het steevast tot een partijverbod, brandmuur of cordon sanitaire, met als gunstig neveneffect dat dit ook het geval was voor veel andere racistische en discriminerende uitingen. De migratie naar Nederland en andere voormalige kolonisatoren betrof na de oorlog vooral inwoners uit Zuid-Europa en uit voormalige overzeese gebiedsdelen (hier Indonesië, Suriname en de Antillen) en van goedkope (gast)arbeiders uit Noord-Afrikaanse landen. Met de jaren verminderde de discriminatie en vorderde de integratie en acceptatie van deze groepen geleidelijk en zoals kon worden verwacht. Partijen als de Centrum Democraten en Centrumpartij ’86 waren dan ook midden jaren 90 zieltogend en hun geluid werd in brede zin dermate veroordeeld en niet getolereerd, dat sympathisanten zich gaandeweg uit vrees voor de sociale gevolgen steeds meer stil hielden.

Vanaf 1992 kregen Europa en Nederland vanwege de burgeroorlog in voormalig Joegoslavië een eerste grote golf van andersoortige migranten en vluchtelingen te verwerken. Als gevolg van de samenloop van omstandigheden van de Somalische Burgeroorlog en een stijging van het aantal vluchtelingen uit Iran, Irak en Afghanistan, werd die in 1995 gevolgd door een tweede golf. Een derde vond plaats in 1999-2001, na 2010 gevolgd door vluchtelingen als gevolg van de Arabische Lente in dat jaar, uit onder andere Syrië. Deze plotselinge toevloed van als ‘vreemdeling’ herkenbare mensen en het ongemak daarover bij een deel van de bevolking vormde een belangrijke, aloude voedingsbodem voor populisten.

Wat die vluchtelingenstromen sinds 1992 gemeen hadden, is dat ze mede veel moslims met zich meebrachten, die ditmaal niet in Europa waren uitgenodigd om het ‘vuile werk’ op te knappen. Bovendien brachten de vele vluchtelingen en asielaanvragen complexe politieke en beleidsvraagstukken met zich mee ten aanzien van de afhandeling van asielaanvragen, gelijke behandeling, opvang, huisvesting, enzovoorts. Het is dan ook geen toeval dat ook de piek van de eerste golf van nieuw populisme zich net na de eeuwwisseling voordeed, met bijvoorbeeld politici als Pim Fortuyn (LPF) in Nederland en Jean-Marie le Pen (Front National) in Frankrijk. Het is evenmin toevallig dat hun mix van xenofobie, racisme en islamofobie sindsdien vaak minder openlijk, maar juist in meer bedekte termen wordt geuit en dat mettertijd, met bijvoorbeeld Geert Wilders’ PVV en Marine le Pen’s Rassemblement National, radicaal rechtse partijen met een sterke persoonlijkheidscultus, een hervorming heeft plaatsgevonden naar meer niet-strafbare, salonfähige partijen en ideologieën. Maar een gemeenschappelijke factor is nog altijd xenofobie en de gemeenschappelijke ‘vijand’ is nu de islam en de niet-Westerse immigrant. Na het gruwelijke lot van het Joodse volk in WOII en met het toegenomen aantal ‘ongenode gasten’ is de nieuwkomer en gedoodverfde zondebok niet langer ‘de Jood’, maar ‘de moslim’. En omdat op vooroordelen jegens die groep minder een taboe rustte, hoefden mensen zich voor het uiten daarvan ook minder te schamen.

Een falende overheid

Goed, terug naar de vraag: “Why do voters reach out to the same parties denounced as populist challengers? Why don’t they trust incumbent elites?”

Vrije-marktdenken en meer precies het falen van een aantal privatiseringen van nutsvoorzieningen hebben zeker niet geholpen. Veel Nederlanders zijn, afhankelijk van waar ze wonen, ontevreden over bijvoorbeeld de beschikbaarheid van openbaar vervoer en het niveau van de voorzieningen en de capaciteit in de zorg, GGZ, Jeugd GGZ, Jeugdzorg en ouderenzorg. In recente jaren traden in enkele regio’s bij droogte problemen op in de drinkwatervoorziening en het Nederlandse stroomnetwerk kan de groei in wijken, woningen en bedrijvigheid niet bijbenen, waardoor de stroomvoorziening gevaar loopt en vaker onderbrekingen kent dan in het verleden. Bezuinigingen op de cultuursector en de stijging van de kosten voor bijvoorbeeld zwembaden en voetbalverenigingen leidden daarnaast tot een verschraling van het aanbod en een grote druk op de zelfredzaamheid van verenigingsleven, waardoor een groeiende groep Nederlanders hieraan niet kan deelnemen. Maar dat heeft allemaal ten minste evenveel te maken met de gevolgen van verondersteld noodzakelijke bezuinigen in periodes van laagconjunctuur, als met de natuurlijke beperkingen van de vrije marktwerking waarop Streeck wees.

Daarbij heeft het ruim 15 jaar lang goeddeels ontbroken aan een adequaat volkshuisvestingsbeleid, gebaseerd op ‘regeren is vooruitzien’. Dit heeft vooral geresulteerd in een mismatch tussen de vraag naar en het aanbod van bepaalde typen en formaten woningen, die door een groeiende groep Nederlanders wordt gevoeld als een grote woningnood. Daar kunnen we nog aan toevoegen dat de overheid het in de ogen van burgers op meer fronten liet afweten: een voorbeeld is het afbraakbeleid in de GGZ, Jeugd GGZ en Jeugdzorg terwijl vanuit die instanties al sinds ca. 2010 onophoudelijk alarmbellen afgaan. Dan waren er de Bonnetjesaffaire, de afschaffing van de dividendbelasting, de burgerdoden in Hawija in Irak, schandalen rondom de gaswinning in Groningen, het Toeslagenschandaal en het “Omtzigt, functie elders”. Er waren de gewiste sms-jes van premier Mark Rutte, o.a. tijdens Corona, dat op zichzelf qua repressief overheidsbeleid ook bij grote groepen Nederlanders tot grote onvrede en onrust leidde. En meer recent is er dan nog het weifelende, besluiteloze en in elk geval weinig doortastende of duidelijkheid biedende overheidsbeleid op het gebied van de beperking van CO2– en stikstofuitstoot en de klimaatadaptatie, en de gevolgen daarvan voor bijvoorbeeld de agrarische sector. Dit falen van onze instituties en politiek, door populisten gretig vertaald als het falen of zelfs (via allerlei bedenkelijke complottheorieën) het moedwillig benadelen van ‘het volk’ door ‘de elite’ – vooral de ‘linkse’ – is een onmiskenbare voedingsbodem voor ontevredenheid en wantrouwen jegens overheid en bestuurders. Populisten zijn van oudsher heel bedreven in het aanwakkeren en benutten van de gefabriceerde tegenstelling tussen ‘wij, het volk’, en ‘zij, de elite’.

Ondertussen groeit ook de vermogensongelijkheid, ofwel de kloof tussen arm en rijk, nog elk jaar, zoals ook steeds meer van de rijkdom in de wereld is in handen van een steeds kleiner percentage puissant rijken. Wereldwijd is 95% van de rijkdom in handen van 1% van de mensheid. In Nederland was weliswaar het vermogensaandeel van de top 1 procent in 2023 23% – overigens komend van zelfs 32% in 2015 – maar de 10 procent meest vermogende huishoudens bezat nog altijd 56 procent van het totale vermogen – in 2022 nog 70%. Een belangrijk detail daarbij is overigens ook dat het vooral de minder vermogende huishoudens zijn die problematische en risicovolle schulden hebben; in Nederland is dit ruim 17%. Maar als verklaring voor de combinatie van steun voor populisten en het wantrouwen jegens de gevestigde orde voldoen ook deze eenvoudige constateringen niet, alleen al niet omdat de meeste van de miljardairs en miljonairs niet openlijk en actief deel uitmaken van de gevestigde politieke elites – invloed hebben ze vrijwel zeker wel, maar van die mechanismen merkt ‘het volk’ nauwelijks iets. Bovendien, als in Europa het altaar van het vrije marktdenken staat, waarop democratieën en culturen worden geofferd, bevindt zich in de VS de tempel van de hogepriesters van dat denken en het kapitalisme. Ook daar tiert het populisme of liever Trumpisme welig, maar blijft het vertrouwen in bijvoorbeeld de vrije marktwerking onverminderd groot.

Het opportunisme en de ‘wij/zij’-retoriek van de populisten

De uitdagers van de gevestigde orde en ‘elite’ zijn ook helemaal niet afhankelijk van dergelijke rationele motieven. Populisten hebben, door de geschiedenis heen, altijd feilloos weten in te spelen op sentimenten van onrust en ongemak over nieuwkomers in een tijd van grote maatschappelijke veranderingen en (economische) druk. Iedereen die zich verzette tegen nationalisme en nationaalsocialisme was een communist of landverrader, iedereen die zich verzette tegen fascisme een landverrader of communist en ‘jodenvriend’, en iedereen die zich nu verzet tegen bijvoorbeeld rechts-nationalisme, islamofobie of het ontkennen van de klimaatcrisis, is woke. Of zoals de invloedrijke Democratische gouverneur van Illinois, J.B. Pritzker, zei in een toespraak waarin hij refereerde aan een mars die Nazi’s in 1978 wilden houden in Skokie, de thuisbasis van één van de omvangrijkste populaties van overlevenden en nabestaanden van de holocaust ter wereld: “Zij wijzen naar een groep mensen die er niet uitzien zoals jij en ze vertellen je hen de schuld te geven van jouw problemen.”

Is het niet heel herkenbaar? Islamitisch-extremistische terroristen plegen aanslagen in de VS, jongeren in weinig VS-gezinde landen in het Midden-Oosten juichen en dansen op straat en in Nederland klinkt de roep om een verbod op de islam, omdat dat zogenaamd een ‘achterlijke’ godsdienst zou zijn, gevaarlijker dan andere. Nee, in Nederland hebben we immers nog nooit te maken gehad een mazelenepidemie, veroorzaakt door extremistische gelovigen. In een wijk in Den Haag juichen jongeren om een vergelijkbaar incident en tijdens een verkiezingsbijeenkomst roept een partijleider om “Minder! Minder!” Marokkanen. Jongeren die opgehokt zitten in een opvangcentrum, zonder enig concreet uitzicht op een toekomst, trappen rotzooi in de trein of in een dorp en de roep is direct om ‘uitzetten’. Een verwarde jongeman met een geschiedenis van geweld en een strafblad verhuist van de ene stad naar de andere, raakt uit het zicht van politie en hulpverleners, vermoordt op gruwelijke wijze een jong meisje en afhankelijk van zijn land van herkomst wordt die bevolkingsgroep in generaliserende termen weggezet als ongewenst. Het afpakken van het paspoort in dergelijke gevallen, eerst algemeen en toen dat grondwettelijk niet houdbaar bleek bij een dubbele nationaliteit, wordt vrijwel direct gepromoveerd tot hét thema. Er blijken asielzoekers via ‘nareis-op-nareis’ procedures naar Nederland te komen, een kabinet valt om gesteggel over oplossingen voor de asielopvangcrisis en uit stemmenbejag liegt de fractievoorzitster van de dan machtigste partij van Nederland over “duizenden gevallen”. Het bleken er in werkelijkheid slechts enkele tientallen te zijn. Hamas-terroristen vallen Israël aan en de fractievoorzitter van wat later de grootste partij in de Kamer wordt, trekt direct de parallel naar alle niet-Westerse vreemdelingen in Nederland die moslim zijn. Stromen vluchtelingen uit Syrië en Libië en economische vluchtelingen uit landen in (Noord‑)Afrika – waaronder ook veilige – komen hier om asiel aan te vragen en hun beperkte aantallen worden door alle populistische en naar rechts opschuivende partijen misbruikt om hen, 7% van de woningzoekenden, te bestempelen als één van de belangrijkste oorzaken voor de zogenaamde ‘wooncrisis’, die draait om bijna een half miljoen woningen.

In dit alles zijn het generaliserende, ongenuanceerde, bevolkingsgroepen uitsluitende en zelfs haatzaaiende discours en ‘wij/zij’-denken de constanten. En helaas laten nog altijd veel mensen zich, welke andere terechte grieven zij verder ook mogen hebben over het landsbestuur, gemakkelijk opjutten door het benoemen van zondebokken. 

Hoe complexer de problemen en de daarop te vinden oplossingen en geformuleerde antwoorden zijn, hoe gemakkelijker het voor populisten wordt om de gevestigde orde aan te vallen met gemakkelijke dooddoeners, zonder werkbare oplossingen te bieden. De PVV heeft in het afgelopen jaar, waarin zij regeringsverantwoordelijkheid droeg, elke dag, nee, welhaast ieder uur bewezen dat oplossingen voor grote maatschappelijke uitdagingen niet gemakkelijk te realiseren zijn. Hetzelfde geldt voor de BBB, die bovendien al gauw alleen voor boeren – en dan nog vooral de agro-industrie – bleek te werken en ‘burgers’ blijkbaar slechts voor de vorm in haar naam heeft staan. Oplossingen boden beide overigens al nooit toen zij nog in de oppositie zaten en werden ook in hun partijprogramma’s niet aangedragen, maar dat interesseert hun minderheid van niet al te empathisch, altruïstisch of genuanceerd denkende kiezers niet.

Die zijn teleurgesteld of boos, ze laten zich wijsmaken dat de problemen allemaal te herleiden zijn tot de nieuwkomers, dat we eerst moeten zorgen voor ‘ons eigen volk’ en dat alles de schuld is van de gevestigde partijen, vooral de ‘linkse’, progressieve. Elk nieuw incident is koren op de molen van het narratief dat die niet te vertrouwen zijn, aandacht in de media – onder het motto ‘alle aandacht is goede aandacht’ – jaagt die molen verder aan en voilà! Populisten zijn simpelweg veel beter dan gevestigde partijen in staat om onderbuikgevoelens aan te wakkeren en erop in te spelen, ook omdat ze dat lang kunnen doen in de luwte van de roeptoeteroppositie. Als ze eenmaal moeten of kunnen gaan regeren zakken ze, zoals ook nu, snel door het ijs, maar dat mag hun ‘pret’ niet drukken. En die van hun kiezers in eerste instantie ook niet, want zolang populisten er in hun ogen in slagen om de schuld van hun falen af te schuiven op anderen, blijven zij hen steunen. Dat zal pas veranderen als die kiezers zich weer gaan schamen om geassocieerd te worden met het te extreme geluid of de niet te ontkennen mislukking en onbetrouwbaarheid; als er weer sociale consequenties verbonden zijn aan het uiten van populistische en radicaal-rechtse overtuigingen.

Het mee opschuiven naar rechts van centrumrechtse partijen

Veel gevaarlijker in die zin is zonder enige twijfel het van de, achter stemmentrekker PVV aan, steeds verder naar rechts opgeschoven VVD afkomstige populisme. Die partij bedient zich, bijvoorbeeld op het gebied van asiel en migratie, als het gaat om het grondrecht van vrije demonstratie of als het gaat om de bescherming van de onafhankelijke rechtspraak, steeds vaker van hetzelfde soort polariserende en illiberale taal als de PVV. Die taal komt in het algemeen neer op goedkope, (te) gemakkelijke oplossingen die alleen te realiseren zijn door wetten en internationale verdragen te negeren, af te schaffen of op te zeggen en tegenspraak monddood te maken. De VVD is echter, in tegenstelling tot de PVV, een partij die met een netwerk tot in de fijnste haarvaten van de samenleving, met bestuurders op belangrijke plekken in zowel publieke als private organisaties, veel macht en invloed heeft. Als die macht en invloed worden aangewend om antidemocratische en ongrondwettelijke denkbeelden te bevorderen of niet ten minste worden aangewend om dergelijke tendensen tegen te gaan, wordt populisme verder genormaliseerd en in staat gesteld om onze rechtsstaat en democratie van binnenuit uit te hollen. Het feit dat VVD-hoofdvrouw Yesilgöz verdere samenwerking met de PVV inmiddels (voorlopig) uitsluit, verandert daar helaas niets aan.

Veel mensen beschouwen dit soort analyses en long reads helaas als een ver van hun bed show. Als iemand de kenmerken van wat populisme aantrekkelijk maakt, terugbrengt tot nationalisme, xenofobie, racisme en proto-fascisme, is die al gauw de gebeten hond omdat dat wordt beschouwd als polariseren. En als de boodschap zich niet toch laat vertalen in gemakkelijke, tendentieuze soundbites bij Sven Kockelmann of Eva Jinek, is het weer niet interessant genoeg. En toch zou dit iedere Nederlander moeten interesseren, omdat in Nederland de steun voor extreemrechtse en populistische ideologieën – die ten enenmale zonder oplossingen zijn, tenzij middels grondwetswijzigingen die grondrechten, de huidige rechtsorde en internationale verdragen ontkennen, inperken of herroepen – onmiskenbaar is toegenomen en een politieke factor van betekenis is geworden. Zo ver was het nooit gekomen als (voorheen) middenpartijen als VVD, D’66 en CU niet waren opgeschoven naar rechts op het thema asiel en als twee in beginsel democratische partijen, NSC en VVD, de populistische bewegingen PVV en BBB geen legitimiteit hadden verschaft door met hen een regeringscoalitie aan te gaan. Als volleerde navolgers van Von Papen – de conservatief-rechtse Duitse politicus, in 1932 nog rijkskanselier, die Hitler in 1933 (hoewel zijn NSDAP tijdens de verkiezingen in 1932 slechts 37 procent van de stemmen had behaald) rijkskanselier maakte, denkend hem zo voor zijn eigen karretje te spannen, en zelf vicekanselier werd om in 1934 aan de kant te worden gezet toen Hitler zichzelf de absolute macht toe-eigende en tot president uitriep – hebben zij de populisten macht in handen gegeven en ditmaal hebben die een jaar lang bewezen daarmee tot niets nuttigs voor Nederland in staat te zijn.

Middenpartijen moeten niet langer de Von Papens van Nederland willen zijn

De meerderheid van de kiezers in Nederland staat daarbij wel degelijk het een en ander aan positiefs en opbouwends voor ogen om de echte uitdagingen aan te gaan voor de toekomst van ons land, bijvoorbeeld op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, volkshuisvesting, veiligheid, zorg en onderwijs. Ondertussen, echter, wees Yesilgöz een samenwerking met GroenLinks/PvdA in eerste instantie direct categorisch af en sloot zij pas na veel kritiek, in tweede instantie, een hernieuwde samenwerking uit met de PVV, de partij die dit als een SpaceX-raket ontplofte kabinet Wilders/Schoof saboteerde. Als de doorgaans stille, redelijke meerderheid van het Nederlandse volk zich niet nadrukkelijker laat horen tégen intolerantie en xenofobie, en de middenpartijen in Nederland zich niet snel realiseren dat luisteren naar dat geluid, en in het algemeen belang een principiële en ideologische brandmuur optrekken tegen deze populistentandem, de enige manier is om te voorkomen dat de Yesilgöz’ VVD de PVV in een volgende Von Papen-actie nog meer macht zou verschaffen, laat zich raden waarin het zondebok-denken en de xenofobie onvermijdelijk opnieuw zullen uitmonden. Je hoeft Wilders’ tien puntenlijstje waarop het kabinet Wilders/Schoof viel en het PVV-partijprogramma er maar op na te slaan, om te weten dat ‘premier Wilders’ dan van Yesilgöz’ VVD de sleutels van de NS en de KLM zal ontvangen om zo snel mogelijk zo veel mogelijk ‘ongewensten’ te deporteren en de rechten van burgers om zich daartegen te verzetten zo ver als nodig zal inperken.

1 Bron: Volkskrant